donderdag 26 januari 2012

katers

De reusachtig dikke kater van de buren ligt op mijn bed. Hij is niet alleen zo onbeschoft om niet aan te bellen voor zijn tukje, hij is ook nog eens erg harig en onzindelijk. Bij ieder bezoekje hijgt hij me minachtend toe vanaf mijn flanellen heiligdom. Mijn hele bed ligt vol plakharen en er ligt een drolletje naast mijn beddenpoot. Een paar dagen later gebeurt het wéér. In de hal ruik ik de kattenpis en zijne harigheid ligt monsterlijk onder mijn dekbed te snorren. Donsharen liggen op mijn laken en een plasje op de grond.

Na de zoveelste schrobbeurt ben ik zover. Op de bank bij de buurvrouw beklaag ik mezelf bibberend. Buurvrouw hoort het glimlachend aan. Dan lacht ze daverend. Schaterend kletst ze haar handen op haar knieën. “Buuf, zo is het nu eenmaal. Da’s de wet van de natuur. Tijger weet niet beter. We leven in een vrij land. Koffie?”.
Die nacht droom ik van Godzillakat met flikkerende ogen. Hij springt door mijn raam, maait de salontafel leeg en strekt er zijn poten op. Lurkend aan een fles bier boert hij tegen Jeroen Pauw op televisie. Ik word zwetend wakker. De dromen blijven komen. De kater ook, samen met zijn pieslucht, slijmdrollen en plukken haar.

Twee dagen later haal ik mijn dekbedovertrek weer schoon uit de droger. Op zolder staan nog twee flessen wijn die ik gisteren na de fles Bailey’s heb gemist. Vooruit, één glaasje dan.
Voor ik het weet zit ik op het dubbele van mijn voorgenomen twee glaasjes. Of was het er al eentje meer? Ik krijg het warm en besluit mijn badpak aan te doen. De rode stippen heb ik eigenlijk nooit leuk gevonden, maar hé, wat kan het schelen. Ik zet mijn douchemuts op. In mijn badpak huppel ik naar de stereo. Wijn spettert op het tapijt. Ik dans en zing Abba’s “Dancing Queen”. Verrek! Ik BEN de dancing queen. En nu ben ik een kater. Ik kras met mijn nagels rond in de lucht. Miaaaauw! Nog één glaasje dan, ik ben een superster!
De buurvrouw kijkt me aan met ogen zo wijd open gesperd dat ik haar amper herken als ze me ziet slapen op haar bed. Mijn plasje ligt er keurig naast. Ze heeft vier ogen! Ik schiet in de lach. Barst, denk ik, en ik val weer op het kussen. We leven in een vrij land en ik weet niet beter. Bovendien stond het raam open.

woensdag 18 januari 2012

opa

In de bus krabt hij aan zijn donzige, witte baardje. Passagiers die instappen, kijken boven hun dikke shawls uit dwars door hem heen. Hij is het inmiddels gewend. Zijn ogen, vroeger felblauw en guitig, hebben hun kracht verloren. De goede halte is net voorbij het hoekje. Hij stapt uit. Liever was hij met de auto gegaan maar de parkeergarage rekent vier euro per uur. Zijn knie begint te trekken als hij door de schuifdeur loopt. Sjokkend door de lange gangen wordt hij soms ingehaald door een bed dat wordt voortgeduwd door een verpleger. Er zit een klein vlekje op zijn broek. Het is een druppeltje hachee van de slager. Hij zucht onhoorbaar; een lange ademtocht. Zijn ogen zijn droog en hij heeft dorst. Vandaag zal er niet op hem gemopperd worden dat hij zijn voeten moet optillen. De deur van het kamertje staat open. Oma slaapt. Nog steeds en net als de afgelopen twee weken. Hij drukt een kus op haar warme voorhoofd. Hij streelt haar zachte haren die klam zijn en tot sliertjes zijn gekruld. Ze hoort hem waarschijnlijk niet meer. De dokter zegt dat haar hersenen afsterven. Vijftig mooie jaren was ze zijn lieve, verstrooide knorrepot. Nu komt binnenkort het gesprek over het verpleeghuis. Dat was het positieve scenario.

Eergisteren heeft hij thuis alvast wat opgeruimd. In de koelkast vond hij theeworst. Dat lusten ze allebei niet. Twee dozen chocolaatjes waarvan de datum al jaren was verstreken lagen gedeukt in het televisiekastje. Ernaast een cadeautje, ingepakt en vergeten. Hij weet niet voor wie het is. Toen hij het opende, rolden er babysokjes uit. Zijn jongste kleinkind is zeven. Iedere keer als hij bij haar zit op het veel te harde klapstoeltje, liggen er andere mensen om haar heen. De wisselende verhalen vol zieligheid interesseren hem niet meer en dat spijt hem. Het flikkerende apparaat boven het bed piept. De regelmaat ervan klinkt geruststellend. Het katheter ligt op de grond. De slang met urine aan de ene kant, de sonde met voeding aan de andere. De weeïge lucht van medicijnen, bloemwater en goedkoop zusterparfum verdraagt hij steeds moeilijker. De kat mag sinds een paar dagen in de slaapkamer en de kinderen komen vaker. Maar de sjeu is eraf. De slager zal hem meer gaan zien en zijn liefste komt nooit meer thuis.

dinsdag 10 januari 2012

ik zie, ik zie, wat jij niet ziet...

Derek Ogilvie een ontmaskerde leugenaar?
In een persbericht van de Vara lees ik dat Derek Ogilvie door hen “ontmaskerd” is. Het medium dat communiceert met gene zijde, heeft twintig minuten gesproken met de geest van een overledene die later nog springlevend bleek. Dat had Derek niet gemerkt want de dame in kwestie heeft dat twintig minuten lang niet gezegd. Over bedrog gesproken! De programmamakers vinden dat zij hebben “aangetoond” dat Derek een bedrieger is.
Ik ken Derek al jaren. Vaak moet ik ervoor naar zaaltjes in Brabant maar dat geeft niet. Vroeger ging ik iedere zaterdag naar de Tielse hal voor Jomanda’s healing. Ze stond dan bijna transparant te stralen in een lichtblauwe japon. Ik heb gezien dat mensen huilden. Gedreven door hun diepste emoties. Soms liepen volgelingen van achter uit de zaal naar het podium. Zo uit hun rolstoel. Sinds Jomanda naar het buitenland is verhuisd, blijft ook mijn gekochte fles ingestraald water leeg. Uitgeplast werkte het niet.
Een keer bij Derek zit ik op de eerste rij. Ik kijk hem heel vaak aan. Met dezelfde blik als onze Sint Bernhardhond. Gelukkig merkt ook hij onze energiebanen op. Hij komt naar me toe en vraagt of ik contact wil met een overledene. Op dat moment ben ik al bijna in de hemel.
“Begint het met een S?” vraagt hij. Dat is al meteen raak, want ik wil het hebben over iemand die vroeger schilder was. Mijn mond zakt open. Hij weet het gewoon! Meteen vraagt hij of het een donkere man was. Leon was hartstikke kaal, maar toen hij nog jong was, had hij inderdaad bruin haar. Ik knik enthousiast. Derek weet nu zeker dat we ‘connecten’en hij heeft ook meteen contact met Leon. Ik stuiter bijna van mijn stoel. Ik heb speciaal om meer contact te maken Leons horloge omgedaan. Het is groot en grof met gouden schakels, en hij gleed al een paar keer bijna van mijn dunne pols. “Dat horloge is van hem geweest hé?” zegt Derek. Hij voelt dat! Hij kan me ook meteen vertellen dat het horloge heel bijzonder is geweest voor Leon. En dat ik speciaal voor Leon was. Daarom heeft Leon het aan mij gegeven. Derek ziet dat er aan de andere kant iemand bij Leon komt staan die me ook iets wil zeggen. “Ken je iemand met een A?”. Als hij me aankijkt met zijn intens blauwe ogen weet ik eerst niet wie hij bedoelt. Dan bedenk ik me dat de dochter van mijn vroegere buurvrouw 14 jaar geleden is overleden. Ik kende haar niet maar ze heette Annet. Annet wil me laten weten dat ze nu gelukkig is en vrede heeft gevonden. Ze is niet boos op haar moeder. Ik moet echt even op mijn klapstoel gaan zitten.
Nog perplex schuifel ik later naar de auto met Dereks gesigneerde boek stevig onder mijn arm. Ik kreeg het voor een speciale prijs. Derek is mijn held.

woensdag 4 januari 2012

bibsen, kontjes en achterwerken

Het gevaar bestaat dat deze column mijn laatste is. Wellicht word ik gearresteerd wegens het verspreiden van kinderporno. Ik wil het namelijk graag even hebben over billetjes. En dan met name kinderbilletjes.

De manie is weer opgelaaid door een recent bezoek bij vrienden waar mijn schaamteloze honger weer voor een poosje werd gestild. Hun jongste rende regelmatig heen en weer in zijn blootje en de middelste trok zonder gene in de keuken een droge broek aan na het buiten spelen. Ik kon ze wel opvreten. Twee paar billetjes.
Ik hoef er niet aan te zitten en heb er ook geen fantasieën bij. Ik voel niet aan billetjes. Mijn fetisj houdt op bij kijken. Ik kan er niets aan doen. Het begon jaren en jaren terug. Op de televisie zapte ik langs reclames. Daar zag ik haar voor het eerst. Een klein meisje met rode krullen rende in haar blote kontje naar buiten. Haar moeder lachte vertederd met de luier in haar handen. Het meisje keek nog een keer om. Ze had kuiltjes in haar wangen en kuiltjes in haar billen. Vandaag de dag wordt zo’n reclame meteen van de buis gehaald maar toen zag het er zo schattig uit dat ik het meisje ter plekke had willen adopteren. Het heeft gewoon iets, van die mollige spekbeentjes met daarboven twee zachte bobbeltjes die zo lief waggelen. De uitwaaierende Zwitsal-lucht is dan een soort van finishing touch van schattigheid.

Het doet me pijn dat een dergelijke reclame vroeger maandenlang uitgezonden kon worden en nu zo’n “no-go” is. We glimlachten erbij en iedereen begreep de boodschap van de makers. Het leven is in drie decennia beschamend verhard. Een fotootje nemen van een lachende peuter bij een zandkasteel eindigt in een bezoekje van de strandpolitie. Ik lees over de ergste daden. Kinderen die geen kind meer kunnen zijn. Ouders altijd alert. Mijn kleine geneugte is bijna iets vies geworden.