dinsdag 27 augustus 2013

de verliezer (kort verhaal)

Ik kan me niet meer beheersen, geef hem een mep op zijn wang. Zo hard als ik kan. Flarden spuug komen mee uit mijn mond als ik schreeuw: “Lafbek! Vieze, gore smurfendrol!” Emiel kijkt glazig door me heen, trekt zijn lip op. Mijn hand doet zeer.

De dag begon nog wel zo goed. Ik hoefde vandaag bij de apotheek niet te wachten en was snel klaar. Daarna vond ik in mijn jaszak een briefje van twintig euro. Geen idee hoe dat daar kwam, maar vandaag geen macaroni of witte bonen in tomatensaus maar riblap! Toen ik ook nog met de leuke studente in de lift stond, dacht ik dat mijn dag niet meer stuk kon.

Het was druk toen ik aan kwam op de parkeerplaats van de bouwmarkt. Van mijn extraatje kon ik eindelijk mijn deurbel repareren. De auto’s op de invalidenplekken stonden krap geparkeerd. Het kostte me vandaag meer geworstel dan anders om uit mijn scootmobiel te klimmen. Licht hijgend sloot ik de deur. Door alle inspanning ontsnapte een scheet. Juist toen ik me omdraaide en mijn eigen lucht herkende, zag ik hem. Hij stapte uit een donkerblauwe Audi die glom van protserigheid. Met grote stappen beende hij mijn richting uit, zijn arm achterlangs op de auto gericht. Het alarm bliepte. Emiel, nu nog een meter of veertig van me af, liep richting ingang.
Emiel! Vroeger vingen we urenlang kikkervisjes. We schommelden in autobanden, druk discussiërend of katten een rotje in hun kont wel of niet zouden overleven. De urenlange opwinding van onze fantasie bracht al voldoening. Emiel, nu in ribbroek met collegesjaal heeft mij nog leren tongzoenen. Geen meid zou ons ooit uitlachen. Bloedbroeders waren we. In mijn eerste autootje trokken we door Frankrijk, keihard meeblèrend met de cd van U2. In de achterbak oma’s oude tent en vier kratjes Heineken. Emiel wilde makelaar worden, ik miljonair. Nachtenlang boomden we over later. Tot ik ziek werd.


Mijn hand wuifde naar hem en Emiel minderde vaart met vragende blik. Daarna herkende hij me, ik zag het meteen. Na al die jaren kan ik iedere frons of rimpel bij hem lezen. Ik ben nu een stuk magerder. Emiel niet. “Emiel,” zei ik. “Dat is lang geleden!” Hij keek me vragend aan, loerde opzij naar mijn gebutste driewieler. Emiel kennende vindt hij de konijnenpoot aan het draadstalen mandje weerzinwekkend. “Ken ik u?” vroeg hij. Zijn gezicht zonnebankbruin, zijn tanden synthetisch wit. Ik knipperde met mijn ogen.
“Ik ben het, Fons!” Het kwam uit mijn mond, maar mijn stem klonk anders dan daarnet bij de apotheek. Stoïcijns staarde hij me aan. Ik hielp hem. “Je weet wel, de twee vleesketiers!” Mijn hand zwaaide in de lucht als de happende barbecuetang uit de campingwinkel. Zwijgend staarde hij naar de korst op mijn hand. Zijn kin week omhoog en zijn neusvleugels stonden opengesperd.
Toen ik net ziek was kwam Emiel nog vaak op bezoek. We lazen samen Batmanstrips of jureerden verpleegstersbillen. Emiel kreeg een vriendin, studeerde af, kocht een auto. Zijn wereld werd steeds groter en de mijne alleen maar kleiner. Ik wachtte. Wekenlang. Steeds wanhopiger. Eerst op Emiel en later op een donornier. Met steeds minder energie zag ik soms de zon door het ziekenhuisraam en droomde over prikkende zonnestralen op onze ruggen en over vergeten beloftes.

“Sorry,” antwoordde Emiel. Zelfs zijn stem klonk chique. Een man in een trenchcoat groette hem en in Emiels knikje zag ik zijn opgelatenheid. “Ik heb haast.” Het klonk zo onverschillig dat ik nu met zekerheid weet dat hij al mijn brieven heeft weggegooid. “Pardon” zei hij formeel, zijn voeten al gedraaid richting schuifdeur.
Een warmtegolf jaagt nu door me heen, verspreidt zich als een vlek. “Pardon ja!” schreeuw ik uit en wetend dat ik al zijn vooroordelen bevestig, treft mijn pezige, knokige hand doel met alle kracht die ik in me heb.
Karmanie schrijft behalve columns ook interviews, journalistieke stukken, fictie en non-fictie.
Deze week als intermezzo een kort verhaal.

dinsdag 20 augustus 2013

met je reet op Donnie

Vier kwam ik er tegen, dit weekend. Vier rouwmonumenten voor overleden kinderen langs de openbare weg. Dacht ik in eerste instantie nog een relaxed fietstochtje te maken; na de vierde stapel bloemen, lantaarntjes, knuffelberen en beschilderde kruisen -  met geboorte- en sterfdatum van Kevin deze keer - verlangde ik naar huis.

Vandaag staat in de kranten dat de moeder van de doodgereden Donnie verbijsterd is, omdat de gemeente Den Haag het door een heuse kunstenaar gefabriekte zitbankje niet wil plaatsen.
Het college stoort zich aan het prominente kruis op het bankje en refereert aan de regels omtrent grafmonumenten in openbare ruimtes. Kunst is uiteraard relatief, de een houdt ervan, de ander vindt het spuuglelijk. (zelf vind ik de Donnie op het bankje meer lijken op een rijpe twintiger dan op een kind van 13). De gemeente houdt hierbij wel een slag om de arm door alle media-aandacht even af te wachten.


Ik snap dat mensen zichzelf graag een plek toe-eigenen om te rouwen. Dat kan prima op begraafplaatsen, kerkhoven en bij urnenmuren, in alle rust en waarvoor je vrijwillig door de poorten loopt. Een ingetogen plek om geliefden te herdenken, zonder gevaarlijk geparkeerde auto's in het bermgras of omgevallen fietsen langs provinciale wegen.
Met jaarlijks 650 dodelijke verkeersslachtoffers is het echter zaak dat er regels zijn over het lukraak plaatsen van gedenktekens. Ik hou soms mijn hart vast als ik mensen bij het invallen van de schemer kaarsen zie aansteken op onverlichte provinciale wegen of in het gras zie zitten langs een ringweg in de bebouwde kom. Oordeel niet te hard, ik heb zelf ook een gezinslid verloren aan een auto-ongeluk. Rouwen doe ik nog dagelijks: bij het graf of wanneer ik fotoboeken kijk. Daar hoeft van mij geen wildvreemde met z'n reet op te zitten. Maar wat voor de achterblijvers voor wie een graf, urn of gedenkplekje thuis niet voldoende is?

De RTL-stal en half Ajax willen met een benefietvoetbalwedstrijd geld inzamelen voor een landelijk monument voor alle minderjarige slachtoffers van huiselijk geweld. Dat lijkt me een prachtig initiatief van de stichting RuJu. Cijfers tonen aan dat er in Nederland jaarlijks ongeveer 45 mensen overlijden door huiselijk geweld, waarvan 14 kinderen. Een eigen plekje voor hen in Zeist is dan ook een prachtig gebaar.
Als ik verder google, leer ik dat er zich tussen de eerdergenoemde 650 verkeersdoden maar liefst 32 kinderen bevinden. Verder speurwerk levert op dat er voor al deze slachtoffers geen landelijk herdenkingsmonument bestaat.
Zullen we afspreken dat als de heren voetballers genoeg geld hebben binnengeharkt voor stichting RuJu en het monument in Zeist een feit is, ze een tweede potje ballen voor een fatsoenlijk monument voor alle verkeersslachtoffertjes als Donnie en Kevin? Dan kan meteen de wildgroei aan kandelaartjes en beren na een fatsoenlijke rouwtijd weer worden weggehaald.

dinsdag 13 augustus 2013

grenzeloze lafheid

Ze kwam naast me wonen en ik wilde contact maken. Leuk, dacht ik nog, iemand om mee te delen.
Al na een paar keer viel me op dat ze ineens dezelfde kleur oogmake-up gebruikte als ik. Ik hield mijn mond. Ik zweeg ook die keren dat ze langs kwam voor 'een theetje' en al bij binnenkomst vertelde dat ze 'eigenlijk geen tijd had'. Opgejaagd zette ik de ketel op, terwijl ze vast alle weekbladen verzamelde die ik gelezen had. Haar tijdschriften gingen naar haar zus.
'Vertel jij maar, ik heb niets interessants beleefd,' hoorde ze me uit, terwijl ze haar i-Phone bestudeerde. "Dit is echt belangrijk." "Deze moét ik even nemen." "Mijn man, wacht even."
De keren dat ik haar mee uit nam voor een lunch of kopje koffie in een lunchroom werden alle versnaperingen gretig verorberd en geaccepteerd. Betalen liet ik haar niet, want 'ze kon net de aanbetaling voor haar vakantie fiksen.' En ondanks dat ik "echt geweldig was," kwam er nooit een uitnodiging terug. En nog snapte ik het niet. Ze had het vast druk, vergoelijkte ik. Ze schaamde zich vast voor haar kleine portemonnee. Ik hielp haar met alle copywerk voor haar eenmanszaak, want dat doe je als vrienden onder elkaar. De enige keer dat ik haar belde met een vraag over haarverf, 'was ze aan het werk.' Ze belde niet terug. De vakantie die ik haar aanbood om haar wereld groter te maken werd geaccepteerd en verorberd zonder ook maar een drankje te betalen. Een bos bloemen bij thuiskomst kreeg ik niet en tijdens de terugreis gaf ze aan dat ze die avond niet samen wilde eten wegens 'andere prioriteiten'. De dvd met gesorteerde foto's waar ik bijna elf uur aan had gewerkt - jij weet de volgorde vast beter dan ik - werd bij de voordeur opgehaald. 'We kijken later wel, heb haast!". Mijn hart brak in duizend stukjes, maar geloven in zoveel oppervlakkigheid kon ik toen nog niet. Mijn laatste geste, een kerstcadeautje, werd geaccepteerd met de vraag of ik de bon nog had. Ze wilde het ruilen in de winkel. En nee, zij had niets voor mij.


Mijn gas terug nemen werd dankbaar aanvaard. Moeite was aan mij niet besteed. Haar man stopte nog bij de voordeur voor een babbeltje; zij stoof zonder groeten voorbij. Contact werd vermeden, in vertrouwen vertelde geheimen likkebaardend doorverteld.
Nog net op tijd werd ik toen ik verhaal wilde halen bij de voordeur weggetrokken door mijn lief. 'Ik ga wel, je weet hoe ze is. Als jij haar confronteert, schrikt ze misschien. Maar ik zeg wel hoeveel pijn je hebt.'
Ze kwam haar holletje niet uit. Pas nadat manlief haar duidelijk maakte dat het misschien wel correct zou zijn mij te benaderen, hoorde ik wat. Een mailtje, schreef ze, zou niet alles goedmaken, maar, 'meer kon ze echt niet doen.' Verbaasd en beschadigd staar ik naar het scherm. Zes zinnen van 'meisje_322'. Meer kwam er niet. Een e-mailtje na twee jaar van mijn vriendschap, verzonden uit het huis naast me.

woensdag 7 augustus 2013

een beetje begrip voor de zakkenroller

"Het wordt steeds moeilijker voor me: zakkenrollen. Afgelopen weekend heb ik op de Gaypride gewerkt en de buit was karig. Negen smartphones, een Rayban-zonnebril, twee paspoorten, en uit alle gerolde portemonnees zo'n dertienhonderd euro aan contanten. De concurrentie maakt het lastig. Je wilt gewoon niet weten hoeveel het had kunnen zijn met minder kapers op de kust.

Deze drie dagen zijn er tientallen zakkenrollers gearresteerd. Alleen op het Rembrandtplein al 47. Het merendeel van de daders kwam uit Roemenië. Dit soort sukkels maken ons land te schande. Zij hebben niet goed geoefend, laten zichzelf de dag erna vaak wéér betrappen, en ik word erop aangekeken.
Ik ben nog nooit ontmaskerd. Ik ben namelijk een vakman. Een Pro. Apetrots ben ik op mijn lange vingers. In mijn thuisland, Roemenië, kan ik er niet veel mee. Ik wil niet werken op het land, want dan beschadig ik mijn handen. Fietsenmaker worden is ook niks voor mij. Dan krijg ik eelt op mijn vingertoppen. En met boodschappen inscannen achter de kassa verlies ik mijn vingervlugheid.
Ik heb gezocht naar andere mogelijkheden. Makkelijk werk met erkenning voor vakmanschap. Mijn talent lag in het zakkenrollen. Nederland bleek het paradijs. Ik geef meteen toe dat Dubai leuker is dan Hengelo of Tilburg - daar is altijd zon en iedereen draagt een Rolex of Breitling - , maar de straffen zijn in Dubai veel te hoog. Ik ben niet gek. Voor het opsteken van een middelvinger krijg je daar al gevangenisstraf. Ook in Duitsland en Zwitserland zijn ze niet kinderachtig.
Op sommige dagen bedel ik. Bedelen ja. Erg hé? En dat terwijl we allemaal broeders en zusters zijn. Roemenië hoort net als Bulgarije namelijk gewoon bij de EU. Ik bedoel maar. Snapt u het nog? Het levert overigens wel genoeg op, dat met de pet rondgaan. Zeker zestig euro per dag. Dat is bijna een maandsalaris in mijn geboortestreek.

Mijn vrouw vindt mijn zakkenrollerij maar niks. Te weinig contact met de mensen, zegt ze. Zij zit in het kettingrukken: iemand de weg vragen, als dankjewel een knuffel geven, en vliegensvlug alle sieraden weggrissen. Dat werkt vooral bij oude mensen. Easy peasy, zeg maar. Soms heeft ze geen zin in social talk en rukt ze gewoon de sieraden af. Anders gaat het toch maar naar hun kleinkinderen.
Nog een jaartje, dan kunnen we een huis in ons vaderland betalen. Cash hé. Je denkt toch niet dat ik mijn leven lang ga sappelen met zoveel talent? De truttigheid.
Ik ben geen tiepje dat van negen tot vijf kan werken. Ik heb vrijheid nodig. Mijn eigen tijd indelen, geen werkdruk en geen verantwoording aan een baas. Samen boterhammen met leverworst eten in een kantine: de gruwel. Nee, dan is dit stukken beter. Vandaag bijvoorbeeld lig ik lekker in het zonnetje na mijn harde werk op de Gaypride. Ik kon het even niet meer opbrengen na drie dagen keihard stelen uit roze netkousen en leren broekjes. Vandaag heb ik dus een baaldag. Even bijkomen ja. Mag ik?"