dinsdag 25 september 2012

dwaze dwazen


September 2011.
Op een prachtige nazomermiddag slenter ik tevreden door de stad. Mijn salaris is net gestort en etalages vol glimmende, leren laarzen lonken naar me. Ik heb laarzen nodig en weet dat er in de hoofdstraat een prachtige schoenenzaak zit. Onderweg zie ik dat De Bijenkorf is verstopt achter een etalage van grote, gescheurde stroken papier. Ik glimlach flauwtjes terwijl ik links en rechts word gepasseerd door winkelaars met grote, gele tassen. Hun ogen staren afwezig en met vergrote pupillen. Ik maak direct rechtsomkeert naar huis. Die laarzen komen volgende week wel.
 
September 2006.
Ik ben net verhuisd naar een grotere stad en zoek nog hard naar werk. Dat is er nu nog niet, maar als ik mijn handen uit de mouwen wil stropen, is er iets tijdelijks. Ik stem toe en meld me een paar dagen later in alle vroegte bij de personeelsingang van de Bijenkorf. Het zijn de “Dolle Dwaze Dagen” en er is tijdelijk extra personeel nodig.
Na instructie loop ik naar de eerste verdieping waar ik me meld bij de pallets met beha’s. Al mijn nieuwe collega’s hebben zich verzameld en hangen over een vide. Ze kijken naar buiten, hun vingers lachend vooruit gestoken. Ik zie het nu ook. In het donker verdringen zich dik voor openingstijd de eerste diehard shopaholics. Ik zie verbeten blikken en lijven die zich wringen in de enige juiste richting: vóór de ander.
 
Wanneer het rolluik amper een kwart omhoog is, huppen de eersten er gebukt als kikkers onderdoor. Hun ene hand maakt graaibewegingen, de andere omklemt een stapeltje uitgeknipte folderpagina’s. Verwilderd rennen zij de roltrap op om teder hun Vandyck-dekbedhoes van 329 voor 209 euro tegen de borst te drukken. Daarna scheuren zij in slalom en met militaire precisie richting schoenafdeling. Replay-laarzen van 279 euro voor 219 euro! De route is de dag ervoor op proef gelopen tussen de met doeken afgedekte bakken door. Verhit en met geruïneerde kapsels worden boven stapelkratten ellebogen uitgedeeld en voor mijn neus worden handenvol beha’s weggegrist, de juiste maat filteren kan later nog. Waar is de leren Goosecraft-jas van 479 euro? Een echtpaar heeft schreeuwende ruzie in een paskamer. Ze zijn het niet met elkaar eens of de Esprit-tas van 119  voor 99 euro nu een koopje is of niet. Voordat de tas de grond raakt, wordt hij al weer omarmd.
 
In de looppaden vertrapt de meute weggesmeten knipsels van reeds bemachtigde luxe-artikelen. De korf knapt bijna uit zijn voegen. De eerste uren kan ik er nog om lachen. Zombies met glazige ogenen volle armen scannen nogmaals de route.  Hup, snel, naar beneden!  Want waar vinden ze anders nog een panty voor 16 euro?

woensdag 19 september 2012

monsterlijk


“Conny Palmen,” briest hij. “Dat vind ik toch zo’n kutwijf!” Hij zwaait zijn wijsvinger vlak voor mijn neus op en neer. “Wat een snobistische kakdrol is dat zeg!”. Ik ben op een culturele dag voor schrijvers en geïnteresseerden. In de tweede pauze komt het magere mannetje vanuit het niets naast me staan en stelt zichzelf voor als “Nederlands toekomstige bestsellerauteur”. Op zijn koffieschoteltje ligt in een bruin plasje een half aangevreten boterham. Een tweede bungelt in het boterhamzakje dat hij deels achter zijn broekriem heeft gestoken. Zal ik hem vertellen dat het woord kakdrol een pleonasme is? Ik houd wijs mijn mond.

“Echt! Die Palmmuts is me toch een parrevu!”. Ik raad dat hij het woord parvenu bedoelt, maar zeg weer niets, misschien gaat hij dan wel weg. “Iedereen schrijft waardeloos, behalve zij!”. De vinger draait nu richting het podium waar Conny zo geïnterviewd zal worden.
Zijn handpalm poetst het zweet van zijn hoofd, dezelfde beweging alsof hij zonnecrème smeert. In een vlugge beweging wrijft hij zijn vingers vervolgens over zijn broek en knielt voor een canvas rugzak.

“Kijk! Dit is pas een boek!”. Het statafeltje wiebelt als hij de bundel neerlegt. “Het verhaal van de toekomst. Ik heb het al naar zes uitgevers gestuurd, binnenkort stromen de aanbiedingen binnen.” Om hem niet voor het hoofd te stoten, til ik het boek op. Het is zelfgemaakt, via een website waar je tegen betaling boeken per stuk kunt laten afdrukken. Stroperige bloedletters besmeuren de kaft. De Sporken komen!, lees ik. Uit beleefdheid vraag ik de man waarover het gaat. Al na de eerste zin over driepotige ruimtemonsters die met zuignappen huisdieren ontvoeren, spieden mijn ogen door de zaal. Overal staan groepjes mensen te lachen met elkaar, geïnteresseerd. Ze roeren hun thee of wijzen naar de poster met daarop het middagprogramma.
“Luister je wel? Ik vertelde net over die gnoom die de hondenvachten heeft gestolen!” Zijn gezicht houdt hij nog geen vijftien centimeter van me af. In de hoekjes van zijn mond hebben zich schuimbelletjes gevormd. Dan valt mijn oog op zijn T-shirt, dat als een lap om zijn iele schouders valt. Er staat een paars monster op dat in zijn bek een aangevreten konijn klemt.“Leuk he?,” ziet hij me kijken. “Ik heb al een hele merchandise-lijn van de Sporken bedacht. Dit wordt groots.”

Leon Verdonschot loopt vriendelijk knikkend vanuit de centrale hal terug naar het podium. Overal draaien gezichten zich om. “Het gaat weer verder,” knik ik naar de mensenkudde die roezemoezend in beweging komt. De man grijpt zijn rugzak en trekt het boek uit mijn handen. Het boterhammenzakje met het overgebleven volkorensneetje valt op de grond. “Ik vertel jou de rest straks nog uitgebreid. Eerst Conny!” Hij rukt zich weg en werkt zich door de mensensliert naar de tribune. Net voor hij naar binnen wil stappen, draait hij zich abrupt om. Met gefronste wenkbrauwen richt hij zijn ogen vragend op mij. Ik wijs met mijn vinger richting toiletten, mijn linkerhand stevig geklemd om mijn autosleutel.
Roermond, 9 september 2012 (schrijf, schrijver, schrijfst)

dinsdag 11 september 2012

struisvogelpolitiek

Mijn moeder stemt op Emile Roemer omdat hij uit Boxmeer komt. Zelf woont ze een dorpje verder. “Het is zo’n aardige man”, zegt ze. “Zijn vrouw is ook een schatje. Werkt hier in het zorgcentrum”. Wanneer ik doorvraag over haar motivatie knippert ze met haar ogen. “Pfff, daar vraag je me wat. Motivatie? Dat is toch dat je nog zin hebt in je werk?”

Haar zus stemt CDA. Niet omdat ze weet wie meneer Buma is. Nee, opa stemde al op het CDA. Dan is het goed. Hoe minder er verandert, hoe liever.

Na de storm om flirtvlegel Wouter Bos (“het is zo’n lekker ding”) hoopte ik eerlijk gezegd op wat diepgang en ontwikkeling voor onze toekomst in mijn omgeving. Dat bleek voor niets: partijprogramma’s gaan ongelezen in de houtkachel, digitale stemwijzers zijn overbodige internetsnufjes. Mijn vader fronst zijn wenkbrauwen als ik hem vraag hoe hij denkt over de dreiging voor ondernemers die net het hoofd boven water kunnen houden. “Vertel eens meisje, hoe gaat het op je werk?”
We eten worteltjes die in de schaal al uit elkaar brokkelen, want dat is makkelijker prakken. Daarbij appelmoes van valappels, gekookte aardappels en voor elk een schnitzel van 20 vierkante centimeter. “Ben jij trouwens nog steeds met die biologische geldklopperij bezig?”, vraagt mijn moeder als ze ongevraagd romige jus op mijn bord schept. “Kip is kip hoor”. Achter mijn rug wordt een actualiteitenprogramma weg gezapt voor het weerbericht. Het sportkatern dat op de bank slingert, vangt de afstandbediening op. Het eerste stuk van de krant omarmt het bruinoranje wortelschraapsel in de prullenbak. Een abonnement neem je voor de strips en de sportbijlagen: “verder staat er toch alleen maar ellende in”. Nog voor mijn bord leeg is, worden de yoghurtschaaltjes op tafel gezet. “Eet eens door lieverd, dan is de afwas weg voor Lingo begint”.

Het boerenbontservies glijdt in het afwaswater. Ik laat het er niet bij zitten. “Zeg mam, heeft u het partijprogramma gelezen? Jullie hebben toch vast ook een mening over Brussel?”. Ik had beter moeten weten. “De vleesplank moet hier”, schommelt ze achter me langs. Als ze hem wegschuift, knoopt ze haar schort open. De strik valt omlaag bij het vullen van de fluitketel. “Emile komt hier uit de buurt en dat is ons soort mensen. Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg. Al die gekke maatpakken en Haagse “sjiekdeunereej”.
Het woord recessie kent ze wel. Ze hoort het regelmatig bij het klaverjassen waar het een hip woord is voor mensen van boven de rivieren en uit de Randstad. “Je hoeft niet te denken dat ik dom ben hoor. In de Libelle staat ook wel eens een boekrecessie”. In het kleine dorpje van mijn ouders komen uitkering en pensioen iedere maand gewoon binnen. Groente wordt uit de tuin geplukt, haardhout ritselt de boswachter. Plantenstekjes worden geruild voor gelezen romans en rijst met kaneel en suiker is net zo lekker als al die gekdoenerij van de Chinees. “Wij hebben er geen vakantie minder om”. Ineens heb ik haar volledige aandacht. “Ik snap het best hoor meisje. Alles gaat prima zolang de uitkeringen maar niet omlaag gaan. En daarvoor moeten we toch SP stemmen? Dan doen we het toch goed zo?”

(Dit stukje is geschreven met medeweten van mijn moeder.)

dinsdag 4 september 2012

Volvo-Eikels


Mijn beste vriendin is gisteren aangereden. Zij remde tijdig voor een file; de man achter haar niet.

Als een vogeltje ligt ze thuis op de bank, haar ogen half dicht. Haar gezicht is opgezwollen en ondanks de dikke fleece-trui rilt ze. Midden in het verhaal is ze ineens de draad kwijt. Een traan biggelt over haar wang; niets krijgt haar hoofdpijn weg. “Een Volvo”, fluistert ze. “Het was weer eens een kutvolvo.” Ze perst er een lachje bij.

In onze inner circle hebben wij een onuitgesproken verbond. Je koopt onder geen beding een Volvo. Je neemt desnoods genoegen met een Toyota Prius of een tiendehandse, gebutste Simca uit het jaar nul, maar een Volvo? Dat nooit. Nog niet voor niks.
Binnen ons geheime syndicaatje staat een Volvo voor rode bermuda’s. Voor gratis geborduurde petjes van golffestijnen. Voor kalfslederen attachékoffertjes en voor managers met Bokito-gedrag en geruite overhemden. De cup-a-soup-manager “John” in optima forma: lawaaierig en gefocust op zichzelf. Volvorijders vinden wij wannabees, verschuilers. Wij praten liever met Mini-fans, Daewoo Matizzers of zelfs Maserati-rijders. Alles is interessant, zolang het maar geen Volvobraller is.

Te vaak zagen wij de glimmende bolides respectloos crossen langs snelheidsbeperkingen of wegwerkzaamheden. Bij files werd standaard aangesloten in de linkerrij. Ontelbare keren werden wij, luidkeels zingend tijdens meidentripjes, door een invoegende Volvo ingehaald. Zielig vonden we hen met een luxer-dan-luxe Volvo zonder het geld voor een handsfree-kit of werkend knipperlicht. Bij herhaling gniffelden wij samen op feestjes om de thuisblijfmoeders die hun  "kids" iedere dag vol vertoon voor school af wilden zetten. “Het is zo’n veilige auto”, krakeelden ze in roze poloshirts met een krokodil erop bij de komkommerhapjes. “Zo veilig, echt. Je zet er zo een tandje bij als het verkeerslicht oranje wordt.”

Sporadisch werden we ingehaald door een Renault Clio of zagen we in de achteruitkijkspiegel de angstaanjagende koplampen van een Fiat Panda. Vanuit het niets zoefden ze met 180 kilometer per uur langs, geïrriteerd remmend voor een Volkswagen Polo: de glimmende Volvo-jongens. Tijdens andere ritjes dook er weer een vervaarlijke grill op in het spiegeltje of erger, werd er een kofferbak vlak voor je voorbumper gefrot. De afrit was toch dichterbij dan gedacht.

Net als ik vooroverbuig om het hoopje mens onder het dekbed van warme thee te voorzien, beweegt ze een beetje. Blazend over het kokende water fluistert ze dat Volvo-man, omringd door bergingswerkers en het ambulancepersoneel, zijn vrouw belde voor een lift naar huis. Een kwartier later was die er, haar verse Volvo slordig geparkeerd voor de autowrakken. “Wij gaan”, zei ze, voor ze haar man de auto induwde. Daarna draaide ze zich om. “Kan ik je wellicht nog afzetten op het station, want jouw huis is echt te ver. De hond zit in de auto.” Versuft zag mijn vriendin ze wegrijden. Ze zat midden op de weg tegen de vangrail: duizelig, haar bril gebarsten en met een halve bumper in haar handen.