zondag 29 april 2012

scootmaffia


Als ik het parkeervak wil insteken, rijdt ze vlak voor mijn bumper langs in haar scootmobiel, het ijzeren mandje voorop. Zonder vaart te minderen rijdt ze door en snijdt een fietsende oude man. ‘She’s trouble’, denk ik als ze door de schuifdeur stuift. Ze zit kaarsrecht in haar karretje, een oranje spoeling in het haar.

Ik sta gebukt over de vleeswaren als ze tegen me aan botst. Dat ze het suède van mijn laarzen bekrast, deert haar niet: het blijft muisstil. Ze slingert mijn karretje opzij. “Kolerezooi”, trakteert ze. De pook gaat in zijn achteruit en het wagentje dendert verder.

Met vier flessen wijn tinkelend in het mandje passeert ze me weer als ik naar het brood loop. De rubberen banden verpletteren een badstoffen nijlpaardje op de tegelvloer. Ik sta met het popje in mijn handen als ze weer voorbij sjeest met op haar schoot een los croissantje. Zonder omkijken trekt ze twee zakken winegums uit het rek en frommelt het lege broodzakje achter de lolly’s in het schap. Stoïcijns zoemt ze naar de zuivelafdeling. Met haar vingers duwt ze schrokkend de punt van het broodje in haar mond.

Voor de yoghurt rolt een klein Turks jongetje een kinderwinkelwagen heen en weer. Zijn vader leest fronsend het Yokidrink-etiket. “Woei!” glundert de kleuter als hij het wagentje ronddraait en het oranje vlaggetje rondcirkelt. Mijn scootvriendin geeft gas: “aan de kant, ik ben gehandicapt”.

Ik tref haar weer bij de tijdschriften. Het zwarte jack kraakt als ze haar gelige vingers aflikt voor ze de bladzijde omslaat. Achteloos smijt ze de Story op de stapel Privé’s, de voorpagina is beduimeld. Nors trekt ze op tot haar blik blijft hangen op een dikke stapel glossy’s in plastic. Ik zie haar denken. Als een havik loert ze door het gangpad. Dan buigt ze lenig voorover en pulkt met haar vingers een gat in het folie, groot genoeg om het gratis armbandje eruit te graaien. Ik sta zo perplex dat ik me verstop achter het kaartenrek. Ze frommelt het kleinood in haar jaszak. Als ik lef heb, spreek ik haar aan! Mijn twijfel duurt te lang. Ze kijkt glazig om zich heen als ik Wagners bruidsmars hoor.

“Wat nou Heineken? Brouwer is ook bier.” mokt ze in haar telefoon. In de korte stilte die valt zie ik de sticker op haar karretje. De heer in het verkeer is meestal een dame, staat erop. “Dan drink je maar water” gilt ze. Met een “Je kan de klere krijgen” klikt ze haar mobieltje dicht om gas te geven richting kassa.

Met het beurtbalkje prikt ze ruw de banaan van haar voorganger aan de kant om haar mandje omslachtig op de band te legen. De scanner bliept. Zachtjes zuchtend legt de andere dame het geprakte fruit bovenop in het kratje: ook zij durft niets te zeggen. Na het afrekenen rolt de boodschappenband verder. De jonge caissière glimlacht als ze de scootmobiel ziet en buigt zich voorover achter de plastic balie. Ze gaat er speciaal voor staan. “Alstublieft mevrouw, uw bonuskaart terug!”. Peenhaar grist hem uit de handen van het meisje. “Ik wil er wel zegels bij. Dat gezeik hier altijd”, blaft ze.

maandag 23 april 2012

smeerpoets


Mijn beste vriendin heeft een nieuwe liefde: Harold. Harold is enorm geestig, ontwikkeld, stijlvol en een grote fijnproever. Zegt mijn vriendin. Harold noemt zichzelf op z’n Frans “gourmet”. Vandaag komt hij naar mijn verjaardagsfeestje.

Vroeger sneed ik gewoon wat cervelaatpuntjes, kieperde een zakje borrelnoten in een kek kommetje en als ik goedgemutst was, frituurde ik kipnuggets. Lekker met een zakje dipsaus. Bij Harold kan ik daar natuurlijk niet mee aankomen. Ik zal hem gastvrij laten zien met welke stijlvolle en ontwikkelde vrinden zijn nieuwe vlam zich omringt.

Vroeg in de morgen trap ik hard op mijn pedalen naar de bakker voor een progrestaart en sluit aan in de rij bij de scharrelslager voor de allerbeste chorizoworst. In een moeite door wip ik de supermarkt binnen voor zongedroogde tomaatjes, biologische pinda’s en andere lekkernijen die van mijn partijtje een groot succes gaan maken

Met een grote bos tulpen van het tankstation staat hij voor mijn deur. Elsa wiebelt wat bedremmeld naast hem. “Hij was het vergeten” bitst ze onhoorbaar in mijn oor als ik in de keuken koffie inschenk. Harold ploft neer in een stoel zonder zich voor te stellen. Voordat de koffie is uitgedeeld, schrokt hij met drukke gebaren zijn gebak naar binnen. “Dat smaakt naar meer!”. Zijn ogen glimmen hebberig. Een stukje schuim trilt mee op zijn kin.
Dolgelukkig bekijk ik mijn nieuwe oorbellen, Elsa’s cadeau voor mij. Vertederd kijk ik haar richting op. In mijn ooghoek zie ik twee schijven osseworst wegglijden in Harolds keel, op elkaar gespietst aan één cocktailprikker. Rode vleesbrokken rollen half naar buiten als hij hardop lacht om mijn kleine nichtje dat haar knie hard tegen de tafelpoot stoot. Elsa kijkt vernietigend; Harold knipoogt terug. Mijn moeder knipoogt op haar beurt naar mij.

Als het ovenbelletje rinkelt, vlucht ik de keuken in, Elsa als een magneet achter me aantrekkend. Ze heeft rode konen en snuift door haar neus als ze plakjes stokbrood snijdt. Het mes zaagt na ieder schijfje nog even door op de broodplank. In de kamer is het muisstil. Met vrolijke prietpraat verbreken we de stilte en zetten extra schaaltjes op tafel. Harold grist direct een stukje brood uit het mandje. Dan prikt hij het mes in de kruidenboter en smeert een flinke lik op het plakje brood. Bovenop de boter trekt hij een duimendikke portie kruidenkaas. Daarop duwt hij een olijf en twee pinda’s. Zonder proeven propt hij het gedrocht naar binnen. Elsa sluit haar ogen.
“Ik ken nog een goeie mop!” roept Harold. Het is de eerste en laatste die ik hem ooit hoor vertellen. Elsa staat naast hem met twee jassen in haar handen.

maandag 16 april 2012

coma

Langzaam wrikt ze haar ring af zodat de grote steen geen krassen kan maken. Zijn voorhoofd voelt net zo warm als anders als ze er haar handpalm op legt. Alleen de groefjes schilferen een beetje door de droge lucht. Zachte stoppeltjes prikken wanneer ze haar wang tegen de zijne drukt.

Afgestompt drukt ze haar neus in het kraagje van zijn pyjama. Zelfs hier geen herkenning maar de geur van waspoeder, zacht en met weer een ondertoon van bloemen. Zijn altijd vertrouwde geur, mannelijk met een klein zweempje zweet, is vervaagd.
“Kun je me horen, lief?” fluistert ze net als iedere dag, maar een antwoord zal niet komen. Haar man slaapt. Al weken sinds het ongeluk, nog wel de eerste dag op hun vakantie. In zijn diepe rust bolt het laken omhoog als hij inademt en verder gebeurt er niets. Hoogstens hoort ze af en toe een piepje. Ze knijpt zachtjes in zijn hand, masseert de bovenkant met haar klamme vingers. Een zuster komt de kamer binnen met een kopje thee. Ze knikken naar elkaar. Gisteren hebben ze hem samen gewassen omdat ze de eerste doorligplekken zelf wilde zien. Als ze het schoteltje aanneemt, ontsnapt een flintertje rozenzeep uit de korte mouw van het witte schort. De geur van witte rozen, betoverend in haar bruidsboeket en zo prachtig bij de stoffen strikjes, is nu onverdraaglijk. Thuis heeft ze al weken geen bloemen meer gekocht.

Het missen is een grotere kwelling dan alle overwonnen hindernissen uit het verleden bij elkaar opgeteld. Ze heeft spijt van ieder woord van kritiek. Iedere ruzie lijkt nu zo onzinnig en voor niets geweest. Ze had de uren samen meer moeten koesteren, vaker bij hem kunnen zijn. Alles heeft ze over voor een laatste keer samen wakker worden met zijn armen om haar heen. Slaapdronken duwde ze vaak loom haar billen tegen zijn lies en lag ze ingeklemd in een warm holletje onder het dekbed. Veilig opgekruld tussen buik en kin streelden zijn handen haar dan wakker. Zijn dunne lippen drukten zachte kusjes in haar nek. Het gevoel om niet meer exclusief en speciaal te zijn voor iemand steekt messcherp in haar hart. In het grote bed hoort niemand haar tegenwoordig huilen. Het katheter druppelt langzaam vol, langzaam glijden donkergele druppels door het slangetje. Met glazige blik kroelt ze door zijn haar. Het moet binnenkort geknipt worden. De anders zo weerbarstige bos wordt aan de achterkant al dunner.
Hakken tikken op het linoleum in de gang. Een overdreven vrouwenlach. Ze draait haar trouwring weer om haar rechtervinger, trekt het ceintuur van haar jas strak en peutert uit de smalle klepzak haar zonnebril. De kinderen wachten thuis. Een laatste kus. Niet vergeten om morgen zijn eau de toilette mee te nemen.

zondag 8 april 2012

tepelsap

De term goorlap slaat helemaal op mij. Ik ben in mijn element als ik zwetende blauwe schimmelkaas,bruine bonensoep of knoflooksaus kan eten. Ik peuter in mijn neus. Knabbel wel eens op een huidkorstje. Ik laat regelmatig ergens een flinke stinkerd, liefst in een supermarkt, en draag rustig twee dagen dezelfde sokken. Ook in bed laat ik windjes. Scherpe zwavelbommetjes zonder geluid, een soort zuchten. Vroeger rook ik dan nog wel eens onder de deken en jureerde het resultaat een “stinkfactor” toe. Dat doe ik niet meer. Mijn lief vond het zo’n ranzige gewoonte dat hij er op verjaardagsfeestjes over begon. Al jarenlang noemt hij mij “Stinkie-winkie”. In ruil daarvoor wrijf ik na iedere grote boodschap rondjes op mijn buik, precies zoals de echte Teletubbie. “Oh oooh!” zucht ik dan.

Al deze gorigheid valt echter in het niet bij wat me vandaag overkwam. Buiten ravotten de eerste buurtkindertjes in korte broek. Bij de buurtsuper verdwenen dozen vol raketten in big shoppers en voor het tankstation stonden de eerste zakken houtskool. Het wordt lente. Langer liegen dat mijn niet zo goddelijke lijf bikini-proof is, heeft geen zin. Het is tijd voor een nieuwe fase: het badpak. Op naar de stad dus.
Langs overvolle terrasjes slalom ik de chique ondermodezaak binnen. De verkoopster knikt minzaam, nog niet vergeten dat ik twee weken geleden een nieuwe pyjama bevlekte. Een klodder mayonaise, van mijn frietje van daarvoor, was meegelift op mijn mouw. Terug grimassend gris ik uit het rek een zwempak in mijn maat en vlucht richting pashokjes. Tussen de stofvlokken op de vloer wiebel ik in mijn vanillekleurige turbo-onderbroek, genadeloos gekopieerd door de spiegel. De wintervacht op mijn benen is lang genoeg voor dreadlocks. Ik controleer of het gordijntje echt goed dicht is.

Met mijn sokken nog aan buk ik voorover in het tl-licht om mijn lellende melkflessen in het peperdure zwempak te wriemelen. Het lijfje stroopt als een knakworstvelletje om mijn heupen en zit muurvast. Ik zoek de schouderbandjes om ze op te sjorren. Dan zie ik ze. In de sponzige push up-voering zit in beide cups een flinke witte, vettige vlek. Moedermelk. Categorie “een paar dagen oud”. Ik duw het rode nylon van me af. Dit is nog viezer dan een remspoor.
“Bevalt -ie?” vraagt de verkoopster zuinigjes aan de andere kant van het gordijn. “Wilt u nog een andere maat proberen?”. Ik sta voorover gebukt en pel met mijn vingertoppen het stukje stof van mijn benen. “Nee hoor” piep ik opgewekt. “Gaat prima!”. Dan trek ik al mijn kleren aan. Zittend op het krukje knoop ik mijn jas dicht en broed op een strijdplan, in de tussentijd nerveus het bezoedelde nylon terug op het hangertje puzzelend. Hoe leg ik dit uit? Moet ik het badpak betalen als ik het vertel? Word ik voortaan nagewezen als “vieze vrouw”? Ik trek een velletje van mijn duim, stop het sliertje in mijn mond en blijf kauwend zitten waar ik zit.

Ruim twintig minuten wacht ik; mijn oksels klotsen van het zweet. Dan zwelt een gekwebbel aan en twee dames winkelen richting paskamers. Naast me wordt het gordijntje dichtgetrokken. ”Apart hé, deze kleur?” klinkt het vrolijk. Haar vriendin mompelt wat terug en neemt vol verwachting plaats op het poefje voor de hokjes. Ze kletst honderduit met de verkoopster die ontspannen tegen de muur leunt. Vliegensvlug trek ik het gordijntje open en knik de dames toe, het rode badpak strategisch over mijn armen gedrapeerd. Snel. Zevenmijlspassen. Met kaarsrechte rug hang ik het hangertje,hopla, terug in het rek en haal mijn schouders op naar de verkoopster. Van pure opluchting ontsnapt een windje.

zondag 1 april 2012

Alle Menschen werden Brüder


Daar vertrek ik dan: opgesmukt en een uur te vroeg –want-je-weet-maar-nooit- naar een sollicitatiegesprek. Mijn toekomst! Omdat Arnhem-Amsterdam voor een meisje uit de polder toch een hele reis is, pak ik een flesje water uit de koelkast en gris een appel van de schaal. Daar ga ik, mijn auto lief aankijkend bij het starten. Biddend dat mijn navigatie geen truc met me uithaalt.

Na een kwartier gaat het al mis: file bij Arnhem Noord. Weliswaar een korte, met een dik kwartier ben ik er doorheen, maar toch. De geschatte aankomsttijd is een kwartier opgekropen. Mijn rechtervoet trapt dieper. Als ik tijdens het sollicitatiegesprek mijn ene hand wat onder de andere schuif, ziet niemand de afgevreten nagellak.

Terug opgenomen in de sliert rijdende auto’s bonkt mijn hart steeds minder gelijkmatig; zeg maar van de kabbelende melodie van BZN naar een stukje Metallica. Tik, tik, tikkerdetik. Ik stof de cd van Enya af en kauw op een volgende nagel.

Bij Veenendaal rij ik in de tweede file en trek mijn eerste haren uit. De navigatie verschuift de minuten die ik nog heb voor parkeren en inlezen. Met nog tien minuten reservetijd op de teller kan het gas weer open.

En daar is hij. De megafile voor Bunnik van 28 maart. Ik sta finaal in het midden. Mascaravlekjes glijden onder mijn wimpers naar de ooghoeken. Met een pluk haar in mijn handen bel ik mijn afspraak die begrip toont. “Ben maar blij dat jij niet de eerste bent!”. Lief, maar mijn schaamte is groot. Stug blijf ik zitten tot ik merk dat ik de enige ben in de hele rits met een stationair lopende motor. Wat een stilte ineens! Ik stap uit. Achter me een zakenman in een Alfa, druk bellend. De losgetrokken stropdas slingert over zijn paarse blouse. Daarachter een meisje in een Volvo dat moedert over haar peuter. Voor me twee glazenwassers, ieder een buil shag in hun handen en tussen de peuken door tuffen ze rolbevestigend klodders spuug op het wegdek: “Tiswah!”

Meneer de zakenman heeft geen haast: in plaats van eerst naar kantoor rijdt hij straks gewoon direct naar zijn klant. Volvomama is op weg naar haar ouders voor een winkelsessie. En ik, ach, ik heb alleen maar de meest belangrijke sollicitatie uit mijn hele leven. Mijn stem slaat over als ik het hardop zeg.

Tussen de auto’s wordt gewandeld. Wildvreemden kletsen schaterlachend met elkaar op de vangrail. Kinderen delen snoepjes uit of turen in de verte. De zon straalt barmhartig en Sanne, het peutertje, kijkt verhit in haar Maxi-Cosy. Midden op de A12 schenk ik mijn flesje water half over in een berentuimelbeker.
Achter de middenberm scheurt het tegemoetkomend verkeer. Triomfantelijke gezichten onze richting op. Je ziet ze denken. Ons vak ondergaat het gelaten en ik verbaas me over de kalmte en vooral de solidariteit. Het maakt me trots: meneer Wilders heeft niet in alles gelijk.

Een kleine twee uur later glimmen de auto’s vooraan blikkerend door hun beweging. We stappen een voor een in. We zullen elkaar niet meer terug zien; de verhalen ooit vergeten. Ik zet de radio aan. Poets de mascaraveegjes weg. Toettoet, zwaait de moeder van Sanne met de appelwangetjes in het zitje. En voor de aardige meneer met het paarse overhemd: als u dit leest, ik ben door naar de tweede ronde!