dinsdag 27 december 2011

Gleuven

Wanneer mijn collega boos is, noemt ze me altijd gleuf. Ze is dan boos op zichzelf, op de wereld of op mij. Is ze in een beter humeur, dan spreekt ze me aan met poes. “Hé poes, kom eens?” Het is al erg genoeg dat ik inmiddels zo gewend ben aan haar kretologie dat ik reageer wanneer ze me zo noemt. Ik ben haar gleuf. Zoiets groeit uiteraard, maar het maakt zeker uit dat zij twee jaar langer voor dit bedrijf werkt én met haar gegrol vrienden maakt. Mijn baas moet soms om haar glimlachen. “Het is Milou maar” zie je hem denken. Want hoe plezant ook, verder dan haar huidige functie zal Milou het niet schoppen bij hem. Milou hoort bij de huidige generatie eindtwintigers die denkt dat alles kan. Opgegroeid in overvloed met skivakanties en laptops. Zij en haar tijdgenoten backpacken maandenlang door Thailand of Peru, dragen shirts van Hilfiger en vliegen voor een liefdesweekend naar Londen. Hun schreeuwende, verheven mening toont hun door himmelhoch applaus opgekweekte zelfvertrouwen. “Wat een mooi zonnetje heb jij getekend kind!”. Dit is de generatie die bedankt voor nachtploegen en handwerk. Asperges steken is voor Polen en fabriekswerk voor sukkels. Het is van de gekke dat aardbeien dit voorjaar deels verrotten wegens een tekort aan werkvergunningen voor geïnteresseerde Bulgaren en Roemenen. “Nachtwerk combineert niet met hun privéleven” schreef De Telegraaf onlangs. "Jongeren wensen meer inspraak in hun werktijden". “Als je vrij bent, zijn je vrienden niet vrij” sympathiseert de vakbond FNV. Milou heeft de oplossing bij de middagthee. “Vrije markt, weet je wel. Recessie! Genoeg Grieken en Spanjaarden die geld nodig hebben, die komen maar plukken, ga ik niet doen!” Ook voorspelt Milou een opleving van de economie. “Die Zuid-Europeanen zoeken hier ook vertier. Da’s een opleving in de horeca en retail”. Zelf denkt ze daar niet veel last van te hebben. Binnenkort gaat ze trouwen en als er eenmaal kindjes zijn, wil zij niet meer werken. Zelfs geen asperges steken. Ze is bloedserieus. Ik laaf mij zuchtend aan een chocoladereep en weet dat er ieder decennium weer een nieuwe generatie staat te trappelen. De nieuwe twintigers maken zich op. Redding is nabij. Milou zal het hier niet ver schoppen, zelfs een gleuf snapt dat nog.

dinsdag 20 december 2011

Sentiment

Het winkeltje zit er nog. Het is eigenlijk een kleine bakkerij. Ik kwam er al in mijn studentenjaren en iedere keer als ik in de buurt ben, rijd ik er speciaal even heen. De eigenaar is een al wat ouder bakkertje. Zijn wangen kleuren roze en hij draagt een koksbuis met een blauwe blokjesbroek. Zijn bril heeft een ouderwets, zwart montuur. Ik weet niet hoe hij het doet, maar de glazen zijn altijd beslagen. Al het lekkers in de vitrine is van zijn hand. Hij staat er midden in de nacht voor op. Ook al verkoopt hij geen brood, hij heeft de mooiste schuimgebakjes, de knapperigste bokkenpootjes en de grappigste sponge bobs en teletubbies van marsepein. Dat alles interesseert me matig. Al jaren kom ik er voor de truffels. Grote brokken die amper in je mond passen. Je moet er twee keer op bijten waardoor de dikke crèmevulling langs je tanden in je mond gelikt moet worden. Sentiment uit Tilburg.

Vandaag ben ik er weer. Het belletje rinkelt. Terwijl ik snuif van de suikerzoete dwarrelende lucht snelt hij naar de houten toonbank. Al lopend droogt hij beide handen af aan zijn sloof. Ook vandaag is zijn bril beslagen. Het witte haar piekt alle kanten op. “Wat mag het voor u zijn?”. Al die jaren dezelfde vraag. Hij houdt zijn hoofd iets omlaag en boven zijn bril glimmen zijn heldere, bevlogen ogen. Wanneer hij mijn juweeltjes geconcentreerd inpakt duwt hij met het puntje van zijn tong tegen zijn bovenlip. Het liefst wil hij ieder truffeltje apart nog een afscheidszoen geven maar hij kan zich inhouden. Hij vouwt het zakje dicht. In een koperen bak weegt hij de zaligheden en ik vergeet bijna om meer lekkers te kiezen. Ook dat verdwijnt in een papieren zakje. Als ik klaar ben legt hij de zakjes voorzichtig voor zich neer. Met veel kracht slaat hij op de ijzeren cijfers van zijn immense houten kassa.  De geldla opent met een tingelend belletje. Hij kijkt bijna verlegen als hij mijn geld aanneemt en houdt de zakjes voor me vast terwijl ik in mijn handtas grabbel. Geduldig wacht hij tot ik mijn portemonnee heb opgeruimd en groet dan beleefd. Ik hoop dat hij het nog eeuwen volhoudt. Ik heb het hem al die jaren nooit verteld, maar voor ik terug bij mijn auto ben zijn alle zakjes altijd al kapot gescheurd en leeg.

zondag 11 december 2011

dol-fijn

De eerste die me informeert is een ex-collega. Ik lees het mailtje ademloos. Mijn vroegere werkgever ontslaat 38 mensen. Achtendertig oud-collega’s waarmee ik hele verhalen deel staan op straat. Ik lees het mailtje nog een keer maar het staat er echt. Met namen. Bij de supermarkt loopt een andere ex-collega leeg met hetzelfde verhaal maar andere ranzige details. Nummer drie heeft het ook gehoord en belt geschokt.

De recessie beukt om zich heen. Harde klappen vallen. Maar de grootste klap voor mij is dat ik op de lange lijst met namen enkel harde werkers tref. Loyale, trouwe maar vooral bescheiden mensen. De klaplopers, de egotrippers en de graaiers blinken uit door afwezigheid. Bijna tien jaar dacht ik dat het bedrijf dat zo floreerde op harde werkers ooit alle haaien met de topsalarissen en belabberde werkhouding zou ontmaskeren. Dat gebeurde niet. Baas nummer één ging met pensioen maar liet nog snel een paar juichende functioneringsrapporten achter voor hen met het hoofd in zijn aars. Nummer twee smeet met strategische kreten en Engelse terminologie. Degenen die niet slettebakten werden vermorzeld. Je kon nummertjes trekken voor zijn kantoor toen een nieuwe generatie likkers hoopvol bovendreef. Integere, harde werkers vielen af en daarmee kelderden de resultaten als een lawine. Binnen een jaar was de vermorzelaar vermorzeld. De derde directeur trad aan maar het was te laat. Slecht management en de recessie eisten hun tol. Het personeelsbudget was opgeslokt door gieren die spinnen als kleine kittens. Nummer drie ontsloeg zonder enige kennismaking de volgende lichting trouwe dienders. U kunt gaan. Veel geluk met de rest van uw leven. En nu is er vrijwel niemand meer die daadwerkelijk kan werken. Een paar van hen creëren voor de buitenwacht een functionerende huls.

In het logo van het bedrijf is een dolfijn verwerkt. Dat is strategisch bedacht. Dolfijnen hebben namelijk een wonderbaarlijk hoge intelligentie. Bovendien zijn ze schoon, communicatief vaardig en vriendelijk. Mijn trots in al die jaren was huizenhoog. Ik dronk uit een dolfijnenmok. Ik had een dolfijnsleutelhanger. Iedere dolfijnenfontein op vakantie werd gefotografeerd. Ik vond het dol-fijn allemaal. Nu pas, na al die jaren weet ik beter. Op Wikipedia lees ik dat dolfijnen geen smaak hebben, met hun ogen open slapen en willekeurig andere dolfijnen naaien. Daarmee lijkt me alles wel gezegd.

vrijdag 2 december 2011

Pizzadoos


Ooit was ik getrouwd met een schat van een man. We zijn lang samen geweest. En toen kwam de dag dat we beseften dat er naast onze gedeelde humor steeds minder vrolijkheid overbleef. In de loop der jaren werd hij steeds meer de broer die ik zo ontzettend miste. Dagenlang rolden we over de bank van het lachen. Eens trof ik hem languit op het aanrecht omdat hij wilde weten of je liggend kon roeren met een pollepel. In de supermarkt legden we hondenbrokken in vreemde karretjes. We hadden eigen woordjes en rituelen. Op zaterdag deden we boodschappen en bijna iedere zondag schoven we pizza’s met extra ananas in de oven. De oven snorde en wij sprongen met uit Monty Phyton’s gekopieerde “funny walks” heen en weer door de kamer. Daarna praatten we op onze knieën bemoedigend tegen het glazen deurtje. Met de warme pizza in stukjes op de kartonnen doos op onze schoot dolden we verder. De scheiding was pijnlijk maar vredelievend. Na ieder gesprek bij de notaris dronken we samen warme chocomel.
De eerste zomervakantie kwam en dat was niets. December klopte op de deur en ik werd somber. Een pakjesavond zonder hem. Voorheen knutselden we immense surprises. Verdrietig keek ik op vijf december naar onze zelfgemaakte speelfilm. Hierin namen we, verkleed als familieleden en Sint, iedereen schaamteloos op de hak. Ik snoot mijn neus en hield de nu lege zak pepernoten omgedraaid tegen mijn mond. Kruimels. De brievenbus klepperde. Een dof geluid in de gang. Direct dacht ik aan mijn nieuwe buren. Hadden die niet eerder gezegd dat het wel sneu was dat ik alleen zat op deze avond? Of was het de verliefde collega die mij al even opjoeg? Misschien mijn vriendin? In de koude hal lag een pakje in vrolijk geel pietenpapier en met een rode veer erop. Met wild geraas scheurde ik de wikkel kapot. In mijn handen hield ik een immense chocoletter van de banketbakker. Toen ik het opgeplakte velletje papier los pulkte zaten de eerste happen al in mijn mond. Het gedicht ging over mijn liefde voor chocola en was ondertekend met “Sint Nicolaas en Piet Zahawai”. Ik had geen idee. Wat een rotpuzzel. Gefrustreerd at ik de helft van de letter op. De volgende dag bleef mijn vriendin hardnekkig ontkennen. De buren bleken van huis te zijn geweest. Dik twee maanden deed ik erover om erachter te komen wie mij zo had verrast. Ik was in mijn oude huis. De oven warmde op. We legden net extra ananas op onze pizza’s toen hij vroeg hoe mijn Sinterklaas was.