Posts tonen met het label sporten. Alle posts tonen
Posts tonen met het label sporten. Alle posts tonen

dinsdag 5 juni 2012

karmanie gaat sporten


Vijf minuten voor aanvang strompel ik de sportzaal in, waar al een handvol discipelen wacht. In strakke rode leggings, roze tunieken en met badstof zweetbanden om het voorhoofd knikken ze naar me. Het is nog vroeg in de morgen; meer dan een “brmfpfff” krijg ik er niet uitgeperst. Samen met nog een paar aspirant sporters huppelt de docente vrolijk binnen; een kek koptelefoontje boven haar paardenstaart. “Goedesmorgens!” buldert het via haar speaker door de boxen en de eerste leggings klappen al dubbel van het lachen. Ik ril.

Tegen de muur staan grote, blauwe skippyballen gestapeld. Vrolijk huppelt de tuniekenbrigade met de ballen door de zaal om ze in strakke formatie op te stellen. Ordnung müss sein. In een lege mayonaise-emmer staan drumstokjes, sommige al wat dun door het enthousiasme van de vorige weken. Ik buk over de emmer en kan alleen maar aan frietjes met extra saus denken.

Nieuwsgierig word ik aangekeken. “Het wordt echt leuk hoor!” lacht mijn buurvrouw haar donkergele tanden bloot. Ze tikt met een stokje bemoedigend op mijn schouder. Dan gaat de muziek aan: bombastisch en opzwepend. De eerste billen zwiepen al van links naar rechts. “Yeah ladiessss, ssssshake that asssss!” sist het door de geluidsinstallatie. Weer gegrinnik.

Een uur lang slaan we met de drumstokjes op de skippyballen en doen tussendoor een dansje. Het lijkt meer op het spelletje “van-voor-naar-achter-van-links-naar-rechts” dan op gymnastiek. Op mij na swingt iedereen als een dolle hond op partystampers van Snap, afgewisseld met de Cucaracha. Net op tijd ontwijk ik een azuurblauwe legging. Klikklak, klakklik, klakkerdeklak tikken de houtjes mee tot we opgewarmd genoeg zijn voor de oele-boele-dans.

Ik worstel en kom boven wanneer we bukken. Trotse gezichten als alle linkerbenen tegelijk een stap links van de bal zetten. Met de maat mee draaien we in cirkels om de bal. Snapt iedereen het? Mooi. Langzaam begrijp ik waarom deze les zo populair is. Wanneer iedereen de bewegingen precies imiteert en de tikken gelijktijdig op de bal ketsen, lijkt het qua synchronie een beetje op een Duits kinderkamp.

Na een uurtje loop ik met de groep de zaal uit, teleurgesteld over mijn onkunde om er de lol niet van in te zien en zonder het kleinste natte plekje onder mijn oksels. Om me heen verdringen de dames zich richting bar voor koffie. Overal glimmende gezichten, rode koontjes en rechte schouders. “Was lekker hé!” stoot roze zweetband me aan. “Komende les leren we nieuwe pasjes”. Ik knik hypocriet.

Volgende week voor mij geen kabouter Plop-dans. Zelfs geen sportschool. En de weken erna laat ik me ook niet meer zien.

maandag 28 november 2011

We hebben vast nog tijd genoeg

Sinds januari van dit jaar ben ik lid van een sportclub. Ik wil een fit godinnenlijf. Na het zetten van de handtekening begint mijn euforie en rijd ik supertevreden naar huis. Ik vind het een prachtig Nieuwjaarsvoornemen: iedere volgende keer voldaan naar huis rijden.
Het begint veelbelovend. De lessen zijn leuk. Ik zie mezelf met sprongen en springen vooruitgaan.

In de dinsdagmorgengroep zie ik haar voor het eerst. Een prachtige vrouw, klassiek en met gezonde blosjes op haar wangen. Ze is maar een paar jaar ouder dan ik, jaloersmakend mooi en strak. In het begin huppelt ze mij er met gemak uit maar zelfs na een half jaar is ze me nog voor. Ze is wat teruggetrokken maar altijd vriendelijk. Ik ben geïntimideerd door de aura van succes en kracht om haar heen. Ineens groeten we elkaar. Een paar weken later kletsen we voor het eerst. We komen niet verder dan het weer, maar dat geeft niet. We hebben vast nog tijd genoeg. Uitgeput na een stevige les maken we in de lobby voor het eerst echt contact. Haar wangen zijn rood van inspanning als ze naast me neerploft. Ze blaast een blond lokje uit haar gezicht. We lachen voldaan. Ik vooral, want deze les hupte ik voor de eerste keer galanter dan zij. Ik vraag of ze wellicht een blessure heeft. Wat ze zegt slaat in als een bom. Ze is ziek. En niet zo’n beetje. Met haar hoofd fier omhoog kijkt ze me aan. Mijn adem stokt en het voelt of mijn ingewanden imploderen. Ze zegt dat ze eigenlijk zo ziek is dat het een wonder is dat ze nog leeft. Ze is al jaren opgegeven. Ik krijg het koud. Bij het afscheid nemen zeggen we opgewekt “tot volgende week” maar ik loop met hangende schouders terug naar mijn auto.

We zien elkaar een paar lessen niet maar vandaag treffen we elkaar weer. Ze ziet er fantastisch uit. Het gaat slecht, zegt ze na de les. Erg slecht. Eigenlijk ken ik haar amper maar wanneer ze dat zegt biggelen de tranen over haar en mijn wangen. In de lege gymzaal staan we tegenover elkaar te huilen. Wat ben ik boos. Boos op de wereld. Er komen woorden uit onze monden maar alles wat ik zeg voelt voor mij als holle frasen. We praten verder over de chemo die snel gaat komen. Het is niet haar eerste en het traject is niet oneindig. In een flits zie ik mijn eigen leven in perspectief en de vele parallellen tussen ons. Wat een rijkdom die ik voel. Met de mouw van mijn trui veeg ik mijn wangen droog. Een immense machteloosheid woedt in mij.
“Ik moet gaan” zegt ze dan. “Ik heb zo een afspraak bij de kapper. Ik vrees de allerlaatste”. Mijn Nieuwjaarsvoornemen valt in duigen. Voldaan naar huis rijden lukt me al een tijdje niet. Achter het stuur knijp ik zo hard in het plastic dat er afdrukken in mijn handen staan en de lange douche thuis kan de roodheid niet uit mijn ogen spoelen.