woensdag 26 juni 2013

hallo buurman!

Aan het eind van de straat, in het hoekhuis met de kaarsrechte buxushaag, wonen Bollie en Drollie. Althans, zo noem ik ze. Of het aardige mensen zijn, weet ik niet. In alle jaren dat ik vlakbij ze woon, hebben we geen woord gewisseld. Haar heb ik één keer buiten gezien, samen met manlief onderweg van de voordeur naar hun Nissan Micra. Ik liet de hond uit en zag haar korte lijf van links naar rechts schommelen, als een tanker op volle zee. Haar borsten rolden als de woest schuimende golven. De auto zakte toen ze instapte. Manlief hielp haar met de gordel omdat haar arm in de kleine ruimte geen kant op kon. “Schiet op, lulhannes,” hoorde ik toen ik passeerde.

Haar man zie ik vaker. In de eeuwige dennengroenkleurige trui die om zijn buik spant, veegt hij twee keer per week de oprit. Iedere zaterdag wast hij de auto. De voordeur staat dan op een kier en wanneer ze denkt dat ik doorgelopen ben, commandeert Bollie verder. “Kofferbak stofzuigen!”
De ramen krijgen om de veertien dagen een wasbeurt. Hij staat dan met een keukenschort om op een krukje voor het raam. Vanaf de bank erachter wijzen haar worstvingers met afgekloven nagels hem de weg.
Iedere keer dat ik onze straat aan hun kant uit fiets, gluur ik naar binnen. Meestal ligt ze op de bank, haar bril naar de televisie gericht, een set Perzische kussens onder haar rug. Als haar plekje leeg is, kijk ik langer. Andere keren zitten ze kaarsrecht tegenover elkaar, hun lapjeskat op haar schoot, hij met zijn handen gevouwen. Heel, heel soms zie ik hem over tafel gebogen aardappels schillen.

Ik stel ze me samen wel eens voor. Zij met leren kaplaarzen tot over haar knieën en een zwartleren beulkap met ritssluiting over haar hoofd. Een stukje open omdat haar nek te fors is om tot onderin dicht te gaan. Hij met de billen omlaag hangend in de ringen. Een lichtblauwe onderbroek tot net onder zijn navel. Onderin is een inlegkruisje geplakt, want anders komen er strepen in het katoen en dat vindt ze vies. Een flinke tepelklem steekt rechtop om het roze knopje. Haar zweep klakt op het mintgroene zeil. “Vraag genade, hufter! Anders pies ik je onder!”
Een keer maakte ik voorzichtig contact met hem. De gordijnen waren verwijderd en het keukentrapje voor de ruit trok mijn aandacht. Drollie liep in de kamer op grijze pantoffels. Met een zeem wreef hij nauwkeurig het televisiescherm droog. Bollie was nergens te bekennen. Voorzichtig knikte ik zijn richting op, bijna onmerkbaar. Ik zag hem twijfelen. Zijn hand bewoog al een stukje omhoog toen vanuit de keuken een theedoek naar hem fladderde. Snel boende hij verder. Ik liep door naar de supermarkt en herinnerde me ineens dat ik gehaktballen moest kopen.

dinsdag 18 juni 2013

ken ik effe vanguh?

Een collega-schrijver en vriend van me is flink de Sjaak. Onlangs ontving hij een strenge brief vol ambtelijke taal waarin Meester Daniëlle (ik kreeg spontaan visioenen van lakleren knielaarzen en knallende zwepen) dreigde met fikse boetes wegens schending van het auteursrecht. Mijn vriend had het namelijk in zijn idiote hoofd gehaald een van zijn columns te decoreren met een op het internet gevonden foto. Krijtwit schreef hij excuses en wiste dezelfde dag nog alle foto's van zijn blog. Zelfs de koddige privéfoto's uit zijn bloedeigen Canon-cameraatje werden angstig weggepoetst.
Het mocht niet baten. De genadeklap kwam vandaag. De fotograaf is zo ontriefd, dat hij meent een forse schade op te lopen wegens "schending van de exclusiviteitsrechten". Dat de foto verwijderd is, doet er niet toe. "Cliënt vindt dat een beroep op de goede trouw niet kan baten, nu volgens vaste jurisprudentie eventuele onwetendheid voor eigen risico van de inbreukmaker komt."
Begrijpen doet vriendlief het half, maar als hij binnen vijf dagen 350 eurootjes dokt, gaat mevrouw Kaplaars niet naar de rechtbank.


Niet iedereen zal het gevolgd hebben, maar ook schrijver Kluun maakte kennis met dit verschijnsel. Hij ontving maar liefst vier facturen. In plaats van de gewraakte foto's te wissen, blokkeerde hij eenvoudigweg zijn hele website. Ook zijn Facebook-account staat op non-actief. Ik zie hem voor me aan zijn werktafel. Met een leeg hoofd door zijn opkomend writersblock, rekent hij op een Superman-calculator uit hoeveel fotografen zijn boek of de film "komt een vrouw bij de dokter" illegaal hebben gedownload.
Het raakt mij persoonlijk. Mijn vriend doet niets anders dan ik. Lekker stukkies schrijven. Alles gratis, ter lering ende vermaeck, maar vooral vanuit een diepe, verzengende passie. Vanuit een kriebel; een noodzaak om te schrijven en een fijne pagina aan te bieden. Tot nu toe ben ik de dans ontsprongen, al heeft u vast gemerkt dat ik al weken geen plaatjes meer gebruik. De tijd die ik normaal stopte in het zoeken van afbeeldingen, besteed ik nu aan het aanschrijven van bloggers. Iedere student die dicht, bijstandsmoeder die bespaartips geeft of zakenman die kennis deelt: iedereen waar ik een dubieus plaatje vind, krijgt een waarschuwende mail van me. Want meesteres Daniëlle waarschuwt niet, en dat vind ik nog het ergste. Mij is verteld dat er zelfs fotografen zijn die bewust een foto laten 'zwerven' met een code erin verstopt, zodat ze hem later kunnen googelen om extra inkomsten te generen.
Ik ben er druk mee, met dat waarschuwen. Nederland bezit duizenden, nee wat zeg ik, tienduizenden bloggers. Honderden columnisten en schrijvers die belangeloos informatie delen met de wereld. Soms lees ik de verhalen met een traan, omdat ze vertellen over hun ziekte, frustraties, of zoektocht naar werk. Of ik vind ineens de meest prachtige gedichten en foto's. Een paar van de mooiste thrillers die ik ooit ontdekte, las ik gewoon gratis op een persoonlijke website of blogpagina. Een spannend of grappig plaatje hield dan mijn aandacht vast en voor ik het wist, was ik verknocht.


Dus, beste bloggende hobbyschrijver: mocht je de komende weken géén persoonlijk mailtje krijgen van ene Karmanie: wees gewaarschuwd. Meesteres Daniëlle en consorten slijpen met glimmende oogjes en kinnen vol kwijl hun botte hakbijlen.

dinsdag 11 juni 2013

sprookje

Er was eens een klein meisje, dat zo prachtig, schattig en lief was dat iedereen haar bewonderde. "Wat heb je mooie krullen," zeiden de mensen toen ze nog jong was, en ze trokken haar op schoot. "Ik ken niemand met zulke lieve kuiltjes in haar wangen als jij." Huppelend rende ze in haar prinsessenjurkje door de straat en schonk iedereen die maar wilde haar meest stralende lach.
Op de middelbare school kwamen de eerste barstjes. Vond ze in groep acht haar etui wel eens vernield terug in haar jaszak, in de brugklas krasten de meisjes uit haar klas in haar agenda. Wij moeten jou niet op het schoolfeest, schreven ze. Jij bent niet welkom.
Tijdens de gymles, een jaar later, dacht ze te begrijpen waarom ze altijd alleen aan de kantinetafel zat. Haar borsten waren drie keer zo groot als die van het klasgenootje met het best gevulde roze behaatje. Het meisjesgegiechel tijdens het volleyballen klonk als satansgelach. In het zwembad was het gejoel minstens zo kwetsend als het stiekeme geloer. Ze was vijftien toen ze op weg naar huis van zwemles door twee onbekende jongens van haar fiets getrokken werd. Ze wilden 'even lekker voelen'.
Het meisje kocht een coltrui en knipte haar haren kort. Ze verfde het groen. Met enkel nog haar dagboek dat ze vertrouwde, nam ze een neuspiercing en stopte met het maken van huiswerk. Dolend door de stad beloofden drie jongens in bontjas haar te helpen. In plaats van vriendschap en vertrouwen gaven ze haar drank en drugs.  
Sterk was ze ook, dat meisje. Toen ze eenmaal snapte dat haar toekomst in haar eigen handen lag, rechtte ze haar rug. Studeren zou ze, in een grote stad waar niemand haar kende. Ze had haar propedeuse net gehaald toen de twee nieuwe vrienden haar niet zoals beloofd veilig thuis afzetten maar haar in een steegje als een lappenpop achterlieten.
Niemand zal mij nog kwetsen, dacht ze, en ze kleurde haar haren opnieuw. Dit keer diepzwart. Haar neuspiercing gleed met behulp van een warme speld nog makkelijk door het originele gaatje. Het dunne ringetje werd vervangen door een versiersel in de vorm van de slang die Eva in het paradijs had verleid. De lange, leren jas die tot aan de grond kwam, bedekte haar lichaam volledig. Niemand zou nog zien wat eronder zat. Geen enkele man zou nog aanstoot nemen aan haar. Schichtig liep ze door de straten in haar soldatenkistjes, haar hoofd gebogen, haar lippen strak.
En weer waren ze daar. De opgeschoten jongens.
'Vuile gothic', riepen ze. 'We zullen die piercings eens even uit je smoel raggen. Kleed je toch normaal. Freak!' Ze voelde de eerste beuk in haar gezicht. Een harde duw. Straatvuil dat prikte in haar handen. Mascara vlekte over haar wangen toen ze wilde opkrabbelen en een harde stomp in haar buik haar de adem benam. Een nog hardere klap in haar gezicht, haar handen beschermend voor haar ogen. De slang werd afgepakt en in een put gegooid. Het was in de modder op straat dat ze besefte dat ze nooit meer het gewone, aardige meisje kon worden dat ze altijd had willen zijn.

 

dinsdag 4 juni 2013

het recht van de sterkste

Hoe wonderlijk ook: afgelopen weekend scheen de zon een paar uur. Heel magertjes, dat wel, maar voor de verandering was er eens een keer meer zon dan regen.
Ik lag op mijn rug in de tuin en fantaseerde dat ik mijn bikini droeg. Ik dacht aan barbecuevlees, tijdschriften vol zonnebrandvlekken en ijsjes. Ik likte mijn lippen en rolde op mijn buik. Daar zag ik hem: vechtend voor zijn leven was een vlieg bezig te verdrinken in het vogeldrinkbad. Hij leefde nog; zijn vleugels trilden, en ondanks dat ze doorweekt waren, vocht hij voor het vege lijf.
Hij moest wel: er wachtte nog een heel gezin op zijn terugkeer. Vogelnesten vereisten inspectie, hij zou met vrouwlief boodschappen doen, en de hondenbolus op de hoek van de straat hield morgen uitverkoop. Druk fladderend probeerde hij uit het water te ontsnappen, maar hij schoot geen millimeter op. Met steeds grotere tussenpozen trilden de zilveren vliesjes op zijn rug. Ragdunne zwarte pootjes crawlden heldhaftig. Karmanie to the rescue, dacht ik, en ik stak mijn vinger uit en viste Vlieg uit het koude water. Het kostte me een paar pogingen. Iedere keer dat ik mijn vinger in het water doopte, golfde het en sloeg mijn drenkeling alle kanten op. Uiteindelijk dreef hij meer dood dan levend in de grote meegekomen druppel op mijn vingertop. Ik liet hem uitlekken op de rug van mijn andere hand. Met de punt van mijn T-shirt zoog ik het overschot aan water weg. Vliegmans begon te tijgeren; dapper richtte hij zijn bovenlijf op. Uitgeput en krachteloos staakte hij zijn poging al snel.. Als een drenkeling stortte hij in op mijn veilige roze strand. Daar liet ik hem liggen, en ik blies over zijn vleugeltjes zodat ze konden drogen.

Ik bemoederde hem, sprak hem toe, en stelde me voor hoe zijn ieniemienietongetje van ellende uit de bek hing. Na een dikke vijf minuten transformeerde het ragfijne lijf van een kattenbrokje naar iets wat op een vlieg leek. Ik wist dat ik hem los moest laten voordat we ons aan elkaar zouden hechten.
Ik knikte van de hosta met frisse groene bladeren naar Vlieg, bracht mijn hand boven een van de mooiste stukjes en kromde mijn vinger. Vlieg begreep het en klauterde omlaag. Stoer en vief was hij nog niet, maar kruipen ging nu prima. Af en toe probeerde hij zijn vleugels uit te schudden. De toppen waren al droog en schoven opgewonden over elkaar. Nog even, dan blies de wind het laatste vocht eruit. Stil keek hij vooruit. Even bekroop me het idee dat hij oogcontact probeerde te maken. Zag ik daar een glimp van ontroering in zijn ogen? Ik glimlachte naar hem.
Voorzichtig kroop hij over het grote hostablad en tilde behoedzaam zijn poten op. Vanonder een blad stortte Godzillaspin zich vanuit het niets op Vlieg, spoot hem vol met verlammend gif en zoog hem gulzig leeg. Ik zie nog steeds zijn vragende oogjes voor me. Niets kon ik nog doen. Voor ik het wist lag hij op zijn rug, zijn pootjes gekromd. Met vertroebeld zicht keek ik ernaar en draaide me verslagen om. Ik hoefde geen barbecue of ijs meer. Ik ging naar binnen. Die afschuwelijke, kloterige rotzon ook.