dinsdag 23 april 2013

de W van Wilders


'Was will das Weib,' vroeg Sigmund Freud zich af, en dat is precies datgene waar John Ewbank over had moeten nadenken. 'Wat wil het volk?'
Samen met vier buiten schot gebleven tekstmirakels schreef John zijn Koningslied en zelfs de meest ongeletterde gnoom uit Dintelbroekerhoek weet hoe het daarmee is afgelopen. Verguisd en uitgelachen door datzelfde volk en uiteindelijk de geschiedenisboeken ingegaan als het lachertje van de eeuw. Zo hilarisch dat John het liedje uiteindelijk heeft teruggetrokken.
Op zich is er niets mis met het terugnemen van of sorry zeggen voor een geleverde dienst of product. In plaats van zijn poot stijf te houden of een origineler liedje te maken, verzandt Ewie echter in een Facebookbericht vol drama waarin hij afgeeft op de klagers, alsof over smaak te discussiëren valt.
'Ik doe huilie huilie' schreeuwt zijn boodschap. 'Ik ben te hard aangepakt', en, gesteund door wat rugdekking gevende sterretjes: 'Ik word gepest'. Alsof iemand die multimiljonair geworden is enkel kan functioneren op complimenten en niet kan omgaan met kritiek.
De bakker, autodealer en caissière bieden ook wel eens hun excuus aan na een gemaakte fout. Ze maken het goed, buigen hun hoofd, en zwijgen daarover op sociale media. Rug recht, borst vooruit. Je maakt een fout, en hop, je herstelt hem.
Bij Johnnies Koningslied blijft dat vreemd. Rekenen op een hit, je maatpak klaarhangen voor het lintje, en dan uitgespuwd worden door het grote publiek. Het vreemdst van alles vind ik de verongelijkte houding waarmee John ervan uit gaat dat wanneer hij maar hard genoeg zijn best doet, iets automatisch een succes wordt. Alsof iedere schrijver die twee jaar werkt aan een manuscript met open armen wordt ontvangen door de uitgevers. Of dat iemand die weken ploetert op het beste ijsrecept de titel "ijscoman 2013" verdient. Als vanzelfsprekend rekenen op de hoogste omzetcijfers omdat je de meest gemotiveerde, hardwerkende verkoper in je team bent. Was het maar waar! Dan zou ik inmiddels bestsellerauteur zijn (waarom heet dit eigenlijk geen autrice?) en Geert Wilders minister-president.


Geert. Bejubeld en verguisd. Alles kun je van hem zeggen, maar niet dat hij op Twitter baby'tjes uitscheldt voor naakthond of dat hij zich heeft teruggetrokken na alle kritiek op zijn persoon en functioneren. Hij heeft zich niet laten voorstaan op vrienden die in roddelkrant De Telegraaf meemekkeren over het grote onrecht dat hij heeft gekend. Nooit heeft hij zijn partij teruggetrokken omdat het merendeel van het Nederlandse volk zijn sonnetten en programma's geen nummer 1 hit vindt. Zelfs niet toen ene Sylvia Witteman of Nico Dijkshoorn gemene dingen over hem schreven. En heeft onze blonde krielkuif er niet voor gezorgd dat ons andere culturele erfgoed, de Dikke Van Dale, werd opgesierd met woorden als demoniseren, bedrijfspoedel en tuigdorp?
Ik zeg: John, ruik deze kans! Maak nieuwe vrienden in onverwachte hoek. Hup, vlieg je studio in. Daar sta je dan. Ieder mens heeft een taak in dit leven. Hier kunnen prachtige dingen gemaakt worden. Historie geschreven. Drie vingers in de lucht, voor de 'W' van Wilders.

dinsdag 16 april 2013

schildpadschild

Tussen Den Bosch en Arnhem word ik ingehaald door een zilveren Mercedes SL 500 met Duits kenteken. Op mijn teller staan een sportieve 130 kilometer per uur. Ik wieg ritmisch op de muziek als tot me doordringt wat ik zag. Een zilveren flits. Verchroomde velgen. Een vadsige man, rond de zestig, zijn haar vol brillantine, in een blouse van spijkerstof. Een enorm harig beest op zijn schoot, het bruine vel gebogen, zijn hand er beschermend overheen. En voorbij is hij. Een stipje.

Een nieuw liedje fladdert uit mijn cd-speler. There is a moon over Bourbon Street. Eerst zacht maar steeds harder. De wassende maan, maar dan versneld. Vloeiend. Mijn schouders wiegen weer.  
Links en rechts duiken borden op met een snelheidsbeperking. Ik mag nog maar honderd. Kinderachtig weiger ik af te remmen, net als de rest van de automobilisten die weten dat de camera’s verwijderd zijn. De Duitser weet het niet. Zijn zilveren kofferbak wordt weer groter. De velgen lijken achteruit te draaien als ik hem passeer, mijn knipperlicht tikkend op de maat van de muziek. She's innocent and young from a family of means.
En dan zie ik haar, vanuit het niets, naast hem in de passagiersstoel. Slavisch uiterlijk, opgestoken roodblond haar. Te grote lippen. Te grote borsten. Ze veegt met een zakdoekje over haar kin. De oude man in zijn spijkerblouse kijkt stoïcijns voor zich uit. I have stood many times outside her window at night.
Ik stel me voor dat hij denkt aan zijn vrouw. Aan zijn appartement in Spanje. De nieuwe plasma flatscreen voor in de huisbioscoop. De Wiener Schnitzel van vanavond. Mit pommes.
Ik schat haar amper twintig, maar haar ogen staren vooruit, dof, met de blik van een oude en verslagen vrouw. Ik stel me voor dat zij denkt aan haar kind thuis in Moldavië. Aan zijn onwetendheid. Zijn zachte krullen. Aan haar moeder die hem wast. Aan het dak dat door vandaag gerepareerd kan worden.


Ze frommelt het zakdoekje op als ik mijn blik afwend. Tien minuten later tiktakt mijn licht weer, me begeleidend naar de uitvoegstrook. Ik ben bijna thuis. Zou er nog chocomel zijn? Ik trek de cd uit de speler en stop hem terug in het doosje. The dream of the blue turtles, staat erop. De droom van de blauwe schildpadden. Hoe poëtisch voor een solodebuut. En ik denk aan het meisje die haar debuut waarschijnlijk al lang geleden maakte maar nog steeds soleert. Een twintigjarig, roodblond meisje vol dromen die niet zullen gaan over zestigplusmannen met plakhaar. Een doodgewoon meisje van twintig jaar in een bontjas.

woensdag 10 april 2013

spenderen


Af en toe hoor ik het woord weer ergens opduiken, alhoewel ik het ook wel eens lees: spenderen. ‘Hoeveel spendeer jij aan uit eten?’. Of ‘hoeveel tijd spenderen kinderen aan gamen?’
Spenderen. Ik moet er altijd een beetje om lachen. Net als ik nu nog moet glimlachen om het briefje dat ene Paul uit Enschede mij lang geleden in handen drukte op het campingspeelveldje. Hoi Eveline, stond erop, met de hanenpoten van een jongen van elf. Wil jij met mij corresponderen? Ik was acht jaar en weigerde. Een penvriendje wilde ik dolgraag, maar corresponderen gebeurde vast achter het schuurtje bij de kippenren waar hij ik hem ‘s avonds vaak met zijn vriendjes zag.
Veel tijd heb ik dus niet meer aan Paul gespendeerd.
Ik hoor het woord spenderen regelmatig bij zogenaamde kakkers die steevast klinkers verbasteren. Meestal degenen in een vervaarlijke rode broek of met een choker om de hals. Ze hebben het dan over heaumeau in plaats van homo en over heure majesteit, besmuikt lachend omdat ze vinden dat dit voor hun seurt zo heurt.

Vandaag de dag is spenderen een verouderd woord. Net als pandoer, schobbejak, rekel, addergebroed en schavuit, nu we het toch over de rode-broeken-gang hebben.
Maar waar komt het woord vandaan? Of beter voor mij, hoe komen we er vanaf? De Denen bijvoorbeeld, gebruiken “give ud” als ze spenderen bedoelen. Dat vind ik toch lekkerder bekken, meer als give it to me. Turken zeggen “harcama” (harken maar, zegt de ontvanger), en in Polen gebruiken ze het woord “wydawać”: omdat uitgegeven geld gewoon wiedewietsch is.

Zelf heb ik bedacht dat het woord wellicht nog te verklaren is als anglicisme: een uit het Engels overgenomen woord of constructie. Anglicismes worden veel gebruikt, ook door mensen zonder opstaand polokraagje of choker, en zijn veelal ingesleten. Zeggen dat je alarm afging als je het over je wekker hebt, of een personage in een boek een karakter noemen zijn twee prachtige voorbeelden. Zelfs de bekende termen “hij heeft een punt” en “het zit in de pijplijn” zijn eigenlijk vertaalde Engelse uitdrukkingen. Als ik daarop voortborduur, zou het woord spenderen misschien van het Engelse “to spend” (uitgeven) kunnen komen, want geld opmaken is universeel en van alle jaren.
Maar voordat dit uitmondt in een te lang verhaal of erger, de bekende discussie over de kip en het ei (het woord spenderen staat immers al in een woordenboek uit 1864), hou ik er maar over op. Laten we gewoon afspreken dat we het woord een beetje links laten liggen en overgaan tot de orde van de dag. Want eerlijk is eerlijk, hoeveel tijd spendeert u eigenlijk aan het lezen van een beetje column?

woensdag 3 april 2013

misschien nooit meer

 

Maart 2004
Ik zit midden in een scheiding en hij aan het begin daarvan als we elkaar op een chatbox vinden. Via het anonieme internet storten we onze harten bij elkaar uit. Hij, vader van drie en vol schuldgevoel, en ik, verdrietig, teleurgesteld, eenzaam. Lappen tekst vliegen de ether door. Onbekenden die elkaar met woorden warmen, troosten zelfs, als een begripvolle hond die altijd als vanzelf lijkt aan te voelen wanneer hij nodig is en precies op die momenten zijn warme hondenkop in je schoot legt.
Ik woon alleen als hij me regelmatig opbelt, maar die ene keer na middernacht klinkt zijn stem anders. Ik hoor het meteen. Doelloos rijdt hij rond, zijn koffer reusachtig op de achterbank.
Het is de eerste keer dat ik hem zie. We praten. Ik in mijn pyjama, hij betraand. Zijn adem blaast hortend over de warme thee wanneer hij zich realiseert dat ook hij binnenkort alleenstaand is.
Een relatie is te vroeg voor ons. Eerst wil hij de scheiding rond, rust in zijn hoofd, een huis waar hij zijn kinderen kan ontvangen. Hij is de eerste die ik schrijf wanneer een onschuldig etentje met iemand anders uitmondt in een prille verkering en hij laat me gaan, niet genoeg kracht verzameld om te sabelen om mijn verliefde hart. En hij is ook de eerste die ik tweeënhalf jaar later schrijf als ik weer alleen woon, mijn wonden likkend.
Tijdens onze tweede ontmoeting praten we over onze nieuwe levens, onze geheimen, zijn kinderen, en ik voel zijn twijfel en mijn angsten die samen als likkende vlammen in onze droge, beschadigde zielen oplaaien. Hij start een eigen bedrijf. Ik vind een nieuwe woning.
De Karmaniefoon, het mobieltje dat hij altijd bij zich droeg en waarvan ik als enige het nummer had, het nummer dat ik altijd kon bellen, verdwijnt in een la. Verouderd, haperend en vooral verstild.

Maart 2012
Een nieuw berichtje pingt in mijn postvak. Ik denk ook nog vaak aan jou, lees ik. Het is het antwoord op mijn mail aan hem van precies een jaar geleden. Tranen wellen op, en ik knipper met mijn ogen. Net zolang als nodig is om zowel het prikkende vocht als het samenknijpen van mijn hart te stoppen. Het kan niet. Het mag niet. Nieuwe levens zijn gestart, andere keuzes gemaakt en rafels afgewerkt. We zullen elkaar voorlopig niet zien. Misschien wel nooit meer.
Ik wrijf over het plekje in mijn nek waar hij me ooit gedag kuste en weet dat hij, iedere keer dat ik mezelf daar zachtjes streel, in gedachten bij me is.