Er was eens een klein meisje, dat zo prachtig, schattig en
lief was dat iedereen haar bewonderde. "Wat heb je mooie krullen," zeiden
de mensen toen ze nog jong was, en ze trokken haar op schoot. "Ik ken
niemand met zulke lieve kuiltjes in haar wangen als jij." Huppelend rende
ze in haar prinsessenjurkje door de straat en schonk iedereen die maar wilde
haar meest stralende lach.
Op de middelbare school kwamen de eerste barstjes. Vond ze in groep acht haar
etui wel eens vernield terug in haar jaszak, in de brugklas krasten de meisjes
uit haar klas in haar agenda. Wij moeten
jou niet op het schoolfeest, schreven ze. Jij bent niet welkom.
Tijdens de gymles, een jaar later, dacht ze te begrijpen waarom ze altijd
alleen aan de kantinetafel zat. Haar borsten waren drie keer zo groot als die
van het klasgenootje met het best gevulde roze behaatje. Het meisjesgegiechel tijdens
het volleyballen klonk als satansgelach. In het zwembad was het gejoel minstens
zo kwetsend als het stiekeme geloer. Ze was vijftien toen ze op weg naar huis van
zwemles door twee onbekende jongens van haar fiets getrokken werd. Ze wilden 'even
lekker voelen'.
Het meisje kocht een coltrui en knipte haar haren kort. Ze verfde het groen. Met
enkel nog haar dagboek dat ze vertrouwde, nam ze een neuspiercing en stopte met
het maken van huiswerk. Dolend door de stad beloofden drie jongens in bontjas haar
te helpen. In plaats van vriendschap en vertrouwen gaven ze haar drank en
drugs.
Sterk was ze ook, dat meisje. Toen ze eenmaal snapte dat haar toekomst in haar
eigen handen lag, rechtte ze haar rug. Studeren zou ze, in een grote stad waar
niemand haar kende. Ze had haar propedeuse net gehaald toen de twee nieuwe
vrienden haar niet zoals beloofd veilig thuis afzetten maar haar in een steegje
als een lappenpop achterlieten.
Niemand zal mij nog kwetsen, dacht ze, en ze kleurde haar haren opnieuw. Dit
keer diepzwart. Haar neuspiercing gleed met behulp van een warme speld nog makkelijk
door het originele gaatje. Het dunne ringetje werd vervangen door een
versiersel in de vorm van de slang die Eva in het paradijs had verleid. De
lange, leren jas die tot aan de grond kwam, bedekte haar lichaam volledig.
Niemand zou nog zien wat eronder zat. Geen enkele man zou nog aanstoot nemen
aan haar. Schichtig liep ze door de straten in haar soldatenkistjes, haar hoofd
gebogen, haar lippen strak.
En weer waren ze daar. De opgeschoten jongens.
'Vuile gothic', riepen ze. 'We zullen die piercings eens even uit je smoel
raggen. Kleed je toch normaal. Freak!' Ze voelde de eerste beuk in haar
gezicht. Een harde duw. Straatvuil dat prikte in haar handen. Mascara vlekte
over haar wangen toen ze wilde opkrabbelen en een harde stomp in haar buik haar
de adem benam. Een nog hardere klap in haar gezicht, haar handen beschermend
voor haar ogen. De slang werd afgepakt en in een put gegooid. Het was in de
modder op straat dat ze besefte dat ze nooit meer het gewone, aardige meisje
kon worden dat ze altijd had willen zijn.
Triest verhaal, maar geweldig geschreven!
BeantwoordenVerwijderenTriest verhaal, weer mooi geschreven.
BeantwoordenVerwijderenEn zo kom je er toch nog maar eens keihard achter dat sprookjes niet bestaan...Jammer genoeg.
BeantwoordenVerwijderen