De man met de groene waxjas kijkt opvallend onopvallend naar
de wolken. Zijn hond zit gebukt naast hem. Idyllisch, zou je zeggen, ware het
niet dat de hond poept en de man op een kinderspeelveld staat.
Willem, heet hij, en naast de eigenaar van de enorme Duitse Dog is hij ook
eigenaar van de slijterij om de hoek. Tussen de verkoop van jenever en
thuistapvaatjes door, laat hij Woef een paar keer per dag uit. Dat doet hij op
het voetbalveldje voor mijn huis. Willem vindt dat makkelijk. Het is lekker
dichtbij en geen enkel kind durft hem te vragen of hij de drollen opruimt. Al
maanden zie ik door mijn raam talloze verhitte jonkies hun jacks achteloos in
het gras gooien, en altijd kijkt een van hen een paar uur later beteuterd naar
de poepvlek op de stof. Laatst werd ik getrakteerd op een schuiver: vol gas
gleed de junior-spits door de bruine smurrie.
Ik heb Willem al een paar keer aangesproken. Tweemaal keek hij de andere kant op
en de laatste keer keek hij me aan of ik Chinees sprak. De gemeentelijke opruimplicht
geldt niet voor hem. Willems hond hoorde het allemaal gelaten aan en kleide een
verse rookworst.
Als ik na een harde werkdag achter een kop thee zit, en de kleine sporters
onhandig in het gras zie slalommen, ben ik het zat. Zodra Willem verschijnt, trek
ik demonstratief de vitrage open. Voor de ruit vouw ik mijn armen over elkaar. Willem
kijkt door me heen alsof ik lucht ben. Broederlijk kopieert het mini-elftal aan
de overkant mijn houding. Willem steekt zijn kin in de lucht en loopt door.
In de keuken vind ik precies wat ik zoek: twee boterhamzakjes. Als een
handschoen schuif ik ze over mijn vingers en knoop mijn vest dicht tegen de
kou. De drol is nog warm als ik hem in mijn geplastificeerde hand schep. Ik zet
me over mijn braakneigingen heen en wandel met mijn cadeautje de hoek om,
richting slijterij. Vrouwlief staat achter de toonbank, Willem hangt net zijn
jas op in het gangetje. Hij zucht tevreden. Zo heerlijk en gezond, een korte
wandeling door de natuur. Vriendelijk knik ik naar twee klanten. Willlems'
vrouw kijkt me aan met open mond, haar blik vol walging op de stinkende hoop
gericht. "Uw man is daarnet iets vergeten," zeg ik. Gelaten smeer ik de
inhoud van het zakje op de balie en de zijkant van de kassa. De smurrie glijdt
over de glasplaat. Een in de haast meegetrokken grasspriet maakt het een waar
kunstwerk. De vrouw gilt. Willem komt naar me toe, zijn vuist gebald in de
lucht. Ik haper nog wat over de opruimplicht en maak me uit de voeten.
"Als u me zoekt: u weet waar ik woon." Ik zeg het met rechte rug,
niet van plan om me te schamen. Buiten is mijn hoofd ondanks de kou zo verhit
dat ik mijn vest weer open knoop.
Willem is nooit meer in onze straat geweest.
Deze even gedeeld op mijn Facebook!! :D
BeantwoordenVerwijderen