In Japan is deze week een bejaarde tot een jaar cel
veroordeeld voor het stelen van negen cent in een tempel. Ik moet slikken als
ik het lees. Een kort moment zie ik mezelf.
Zeven jaar ben ik als ik met mijn ouders en broer in onze
gloednieuwe Simca door Oostenrijk trek. Mama doet geforceerd haar best om het
gezellig te maken, Broertje C. en ik geven elkaar om de beurt gemene stompen. “Nee,
jij bent stom!” Papa heeft al een paar keer op zijn hoofd gekrabd en krijgt de
bekende rode vlekken in zijn nek. Onder het rijden draait hij zich half om en
heft één arm. C. en ik houden ons koest. Papa’s klappen zijn een stuk harder
dan die van elkaar. De uitbarsting blijft gelukkig uit.
Een half uur later parkeren we op een bergplateau. Papa wijst naar een picknickbank
en mama draaft ernaartoe met een oude theedoek. Als ze het hout heeft
afgenomen, eten we zwijgend onze in het hotel gesmeerde broodjes. Na een slokje
koffie slaat papa zijn donkerbruine plastic beker van tafel. “Je had de
thermoskan eerst moeten voorverwarmen met gekookt water, trut!” Hij schreeuwt
en mama knikt naar ons. “Gaan jullie maar even spelen.” C. en ik rennen
nieuwsgierig naar het altaartje in de uitgehakte rots waar we al die tijd al verlekkerd
naar keken. Achter tralies staat een Mariabeeld: een serene vrouw met
uitgestrekte armen in een blauwe, porseleinen jurk. Ze staat tussen plastic
bloemen en houten kruizen en overal liggen geldstukjes. “Als we later geld
hebben, kunnen we zelf op vakantie,” droomt C. hardop. In de verte roept
mama. Papa schudt driftig de thermosfles leeg in het gras.
We zijn al bijna veertig kilometer verder als de muntjes in
mijn hand per ongeluk rinkelen. Mijn ouders zijn woest. De auto slingert over de
weg als papa zijn arm naar achteren zwaait om mij een mep te geven. Ik huil,
maar de pijn is snel weg als ik de grote ogen van mijn broertje bewonderend zie
kijken. Papa en mama zijn eindelijk eensgezind. “Eigenlijk moeten we jullie
hier gewoon achterlaten in de bergen!” schreeuwt papa. Mama knikt. “Stelletje
rotkinderen.”
Bij het eerste kapelletje dat we tegenkomen remt hij af ent trekt me aan mijn vlechten de auto uit. “En snel, jij!” C. staat achter ons te giebelen. Papa’s hand rust op zijn kruin. Onder toeziend oog van mama druk ik alle muntjes in het houten collectedoosje voor de plastic Maria met een rozenkrans om haar nek. Ze kijkt naar me, haar armen vergevingsvol omhoog.
Bij het eerste kapelletje dat we tegenkomen remt hij af ent trekt me aan mijn vlechten de auto uit. “En snel, jij!” C. staat achter ons te giebelen. Papa’s hand rust op zijn kruin. Onder toeziend oog van mama druk ik alle muntjes in het houten collectedoosje voor de plastic Maria met een rozenkrans om haar nek. Ze kijkt naar me, haar armen vergevingsvol omhoog.