Als ik het parkeervak wil insteken, rijdt ze vlak voor mijn bumper langs in haar scootmobiel, het ijzeren mandje voorop. Zonder vaart te minderen rijdt ze door en snijdt een fietsende oude man. ‘She’s trouble’, denk ik als ze door de schuifdeur stuift. Ze zit kaarsrecht in haar karretje, een oranje spoeling in het haar.
Ik sta gebukt over de vleeswaren als ze tegen me aan botst. Dat ze het suède van mijn laarzen bekrast, deert haar niet: het blijft muisstil. Ze slingert mijn karretje opzij. “Kolerezooi”, trakteert ze. De pook gaat in zijn achteruit en het wagentje dendert verder.
Met vier flessen wijn tinkelend in het mandje passeert ze me weer als ik naar het brood loop. De rubberen banden verpletteren een badstoffen nijlpaardje op de tegelvloer. Ik sta met het popje in mijn handen als ze weer voorbij sjeest met op haar schoot een los croissantje. Zonder omkijken trekt ze twee zakken winegums uit het rek en frommelt het lege broodzakje achter de lolly’s in het schap. Stoïcijns zoemt ze naar de zuivelafdeling. Met haar vingers duwt ze schrokkend de punt van het broodje in haar mond.
Voor de yoghurt rolt een klein Turks jongetje een kinderwinkelwagen heen en weer. Zijn vader leest fronsend het Yokidrink-etiket. “Woei!” glundert de kleuter als hij het wagentje ronddraait en het oranje vlaggetje rondcirkelt. Mijn scootvriendin geeft gas: “aan de kant, ik ben gehandicapt”.
Ik tref haar weer bij de tijdschriften. Het zwarte jack kraakt als ze haar gelige vingers aflikt voor ze de bladzijde omslaat. Achteloos smijt ze de Story op de stapel Privé’s, de voorpagina is beduimeld. Nors trekt ze op tot haar blik blijft hangen op een dikke stapel glossy’s in plastic. Ik zie haar denken. Als een havik loert ze door het gangpad. Dan buigt ze lenig voorover en pulkt met haar vingers een gat in het folie, groot genoeg om het gratis armbandje eruit te graaien. Ik sta zo perplex dat ik me verstop achter het kaartenrek. Ze frommelt het kleinood in haar jaszak. Als ik lef heb, spreek ik haar aan! Mijn twijfel duurt te lang. Ze kijkt glazig om zich heen als ik Wagners bruidsmars hoor.
“Wat nou Heineken? Brouwer is ook bier.” mokt ze in haar telefoon. In de korte stilte die valt zie ik de sticker op haar karretje. De heer in het verkeer is meestal een dame, staat erop. “Dan drink je maar water” gilt ze. Met een “Je kan de klere krijgen” klikt ze haar mobieltje dicht om gas te geven richting kassa.
Met het beurtbalkje prikt ze ruw de banaan van haar voorganger aan de kant om haar mandje omslachtig op de band te legen. De scanner bliept. Zachtjes zuchtend legt de andere dame het geprakte fruit bovenop in het kratje: ook zij durft niets te zeggen. Na het afrekenen rolt de boodschappenband verder. De jonge caissière glimlacht als ze de scootmobiel ziet en buigt zich voorover achter de plastic balie. Ze gaat er speciaal voor staan. “Alstublieft mevrouw, uw bonuskaart terug!”. Peenhaar grist hem uit de handen van het meisje. “Ik wil er wel zegels bij. Dat gezeik hier altijd”, blaft ze.